Wat houdt meneer Songe bezig? Eerst een tijdje niets, zo lijkt het, of bijna niets: de tuin aanharken, een beetje kibbelen met de huishoudster, eten, slapen, uit het raam kijken. Meneer Songe is met pensioen, hij heeft een huis aan de Middellandse Zee gekocht en leidt een ledig leven.
Hoewel, ledig? In het tweede deel van het boekje dat zijn naam draagt, blijkt meneer Songe een obsessie te hebben: hij schrijft. Net als miljoenen soortgenoten is hij grafomaan: liefdevol voor frasen, liefdeloos voor mensen, zoals zijn huishoudster hem geregeld verwijt. Bovendien is hij bang: bang voor de ledigheid, bang voor de verwoestende werking van de tijd. En die tijd slaat inderdaad genadeloos toe in de loop van het boekje. Meneer Songe wordt ouder, hij begint dingen te vergeten, hij gaat achteruit. Hij is zichzelf niet meer. Maar wie is hij eigenlijk?
Robert Pinget, zijn geestelijke vader, weet het blijkbaar ook niet precies. De ene keer is meneer Songe een onbeduidend, conventioneel mannetje, de andere keer is hij een denker die verstrikt raakt in zijn eigen scherpzinnigheden, weer een andere keer is hij een aandoenlijke oude man die graag zijn familie nog eens bijeen zou willen zien maar zich achteraf niets meer van de bijeenkomst herinnert – en dat alles binnen een bestek van amper honderd pagina’s. Dat Pinget twintig jaar nodig heeft gehad om die pagina’s te vullen is geen excuus, want het boekje heeft geen excuus nodig: het gebrek aan consistentie is nu juist de grootste charme van het personage.
Pinget (1919-1997), een van de schrijvers die worden aangeduid met de reclameachtige term Nouveau Roman, schreef Meneer Songe bij wijze van ontspanning naast zijn overige, ‘serieuze’ werk. Die ontspanning is voelbaar en verfrissend, wat niet wil zeggen dat de experimentator Pinget zichzelf hier verloochent: de onzekerheden en tegenstrijdigheden die hij inbouwt maken dit ‘divertimento’ wel degelijk tot een onorthodoxe tekst, zij het van een aangenaam onnadrukkelijk soort. Alleen daarom al is Meneer Songe een bijzonder boek: het mist de drammerigheid die veel avant-gardistische literatuur zo onverteerbaar maakt, maar geeft ook niet toe aan de verleiding van naïef-ontroerend minimalisme die het meneertjesgenre met zich meebrengt.
En daarmee komt het totaal van Nederlandse Pinget-vertalingen op tien: een score die niet veel Franse schrijvers hem kunnen nazeggen. Zeven ervan verschenen bij de kleine uitgeverij IJzer, die zich een waar pleitbezorger van Pingets werk heeft betoond. En misschien is Meneer Songe wel de mooiste, niet in de laatste plaats dankzij het stijlvolle vertaalwerk van Maaike van den Hoek.
- Robert Pinget, Meneer Songe, vertaald door Maaike van den Hoek. IJzer, 2002.
[de Volkskrant, 19 april 2002, © Martin de Haan]