[…] Er bestaat altijd een aanzienlijke kloof tussen aan de ene kant de edelmoedigheid van de grote beginselen van het asielrecht, die een erfenis zijn van de Verlichting of de Franse Revolutie, en aan de andere kant de historische werkelijkheid, oftewel de daadwerkelijke toepassing van die beginselen. Deze wordt afgebakend, ingeperkt en gecontroleerd door onverbiddelijke juridische restricties; er wordt over gewaakt door wat in het voorwoord van het boek van Luc Legoux, La crise du droit d’asile en France, een al met al tamelijk ‘bekrompen’ rechtstraditie heet. Dat de rechtstraditie ‘bekrompen’ en restrictief blijft, komt in feite doordat zij onderworpen is aan demografisch-economische belangen, dus aan het belang van de natiestaat die opvangt en asiel verleent. De status van vluchteling is niet dezelfde als die van de immigrant in het algemeen, zelfs niet als die van de politiek immigrant. Erkenning van de vluchtelingenstatus kan lang na aankomst in Frankrijk plaatsvinden, onverschillig of het immigratiemotief aanvankelijk economisch of politiek was. We moeten daarom voortdurend letten op het onderscheid tussen de ene en de andere status, vooral nu de grens tussen het economische en het politieke problematischer lijkt dan ooit. Franse politici, zowel ter linker- als ter rechterzijde, hebben het veelvuldig over het ‘indammen van de immigratie’. Dat maakt deel uit van de obligate retoriek van verkiezingsprogramma’s. Maar dat ‘indammen van de immigratie’ leidt doorgaans, zoals Luc Legoux opmerkt, tot het onderscheiden van twee vormen van ballingschap – vlucht en migratie – en tot het voorbehouden van asiel aan degenen die van hun immigratie geen enkel economisch profijt mogen verwachten. Het vasthouden aan een dergelijke voorwaarde heeft potentieel absurde consequenties: hoe kan er bij een zuiver politieke vluchteling sprake zijn van opvang en asiel als hij van zijn nieuwe woonomgeving geen enkel economisch voordeel mag verwachten? Hij zal toch moeten werken, en het land waar hij onthaal vindt kan niet altijd, onvoorwaardelijk en volledig in zijn levensonderhoud voorzien. […]
De term ‘vluchtstad’ hebben we onder meer gekozen omdat hij historische aanspraken kan maken op ons respect en op het respect van eenieder die de ethiek van de gastvrijheid cultiveert. Maar is cultiveren van de ethiek van de gastvrijheid geen tautologie? Een ethiek van de gastvrijheid hoef je niet te cultiveren, al is ze dan niet vrij van spanningen of tegenstrijdigheden en al kan ze ook ontaarden. Gastvrijheid is het wezen van de cultuur, en niet zomaar een willekeurig ethisch beginsel. In zoverre ethisch handelen raakt aan de ethos, dat wil zeggen aan de woning, de plek waar je thuis bent, je vertrouwde verblijfplaats en hoe je er leeft, hoe je je er verhoudt tot jezelf en anderen, anderen als getrouwen of als vreemdelingen, ís ethiek gastvrijheid, valt zij volledig samen met de ervaring van gastvrijheid, hoe die ook wordt ontplooid of ingeperkt. Maar juist daarom, en omdat het jezelf-thuis-zijn, de zelfheid zelf [l’ipséité même], meebrengt dat ontvangst of opname van een ander altijd gepaard gaat met enigerlei vorm van gewelddadige onderwerping, beheersing of dwang, daarom bestaat er een geschiedenis van de gastvrijheid, een altijd mogelijke ontaarding van de Wet van de gastvrijheid (die onvoorwaardelijk kan lijken) en van de wetten die de gastvrijheid inperken, aan voorwaarden onderwerpen en opnemen in een stelsel van rechtsregels.[…]
- Jacques Derrida, ‘Kosmopolieten aller landen, kop op!’, vert. Rokus Hofstede, in: Jacques Derrida & Anne Dufourmantelle, Over gastvrijheid, Boom, Kleine Klassieken, 2016, vert. Walter van der Star & Rokus Hofstede (oorspr. uitgave 1998)