Opgetekend uit de mond van Didier Decoin, lid van de eerbiedwaardige Académie Goncourt: klonen is als literair thema over honderd jaar allang achterhaald, de relatie tussen moeder en kind blijft daarentegen eeuwig actueel. Ergo: een roman over klonen zal snel worden vergeten, een roman over een moeder-zoonrelatie heeft blijvende waarde.
Misschien heeft hij wel gelijk. Waarschijnlijk niet, trouwens (en niet alleen omdat klonen moeders overbodig maken). Hoe dan ook, het geestige is dat de twee romans waarop zijn uitspraak betrekking had, zijnde de twee finalisten van de Prix Goncourt, eigenlijk maar zijdelings over de genoemde thema’s gaan. In La Possibilité d’une île van Michel Houellebecq wordt weliswaar een gekloonde toekomstmens opgevoerd, maar alleen bij wijze van spiegel die de auteur onze tijd voorhoudt. En in het winnende boek, Trois jours chez ma mère van François Weyergans, wordt het moederthema nu juist eindeloos uitgesteld: de hoofdpersoon, een zekere François Weyergraf, kan zich maar niet zetten tot het schrijven van een roman met de titel Trois jours chez ma mère.
Is Weyergans een terechte winnaar van wat nog altijd Frankrijks meest prestigieuze literaire prijs heet te zijn? Zeker is dat hij veel beter in het lijstje van laureaten past dan Houellebecq, want van omstreden of moeilijke schrijvers heeft de Goncourtjury nooit veel moeten hebben (Céline, Sartre, Camus, Queneau, Robbe-Grillet, Sarraute, Yourcenar, Beckett en Simon kregen de prijs nooit). Trois jours chez ma mère is een lekkerwegleesboek dat goed zal vallen bij de lezersmassa’s die zich elk jaar weer op de winnende roman storten: het is luchtig, net pikant genoeg om niet braaf te zijn, af en toe ontroerend en regelmatig grappig – van het soort grappigheid dat weinig aan de verbeelding overlaat, en ook dat is prettig voor wie nog meer te doen heeft dan lezen.
Weyergans bedrijft met zijn twaalfde boek het beproefde genre van de autofictie. Zijn hoofdpersoon is duidelijk een vervormde dubbelganger van hemzelf, ironisch neergezet als een onverbeterlijke rokkenjager die er maar niet in slaagt zijn allang aangekondigde nieuwe boek af te maken. En uiteraard gaat ook dat boek over een hoofdpersoon (François Graffenberg) met een writer’s block en sterke libidineuze neigingen, die op zijn beurt opnieuw een dubbelganger met dezelfde combinatie van seksuele potentie en creatieve impotentie (François Weyerstein) in het leven roept. Zodoende verdwijnt Weyergans’ eigen writer’s block geleidelijk in een hele reeks matroesjka’s, Russische poppetjes: als je maar vaak genoeg schrijft dat het schrijven niet lukt, krijg je het boek uiteindelijk wel vol.
En zijn moeder? Die kreeg natuurlijk direct een telefoontje toen hij de prijs had gewonnen. Want dat had Weyergans, nee, Weyergraf aan het eind van zijn queeste dan toch ontdekt: uiteindelijk schrijf je alleen maar voor je moeder. Voorwaar een constatering om de eeuwigheid mee in te gaan.
- François Weyergans, Trois jours chez ma mère. Grasset, 2005.
[de Volkskrant, 11 november 2005, © Martin de Haan]