web analytics

’t Is ’m ’n doorn in ’t oog

Aardige opdracht voor een cursus creative writing: schrijf een tekst waarin de letter e niet voorkomt. Een e-lipogram heet zoiets, en wie met het verschijnsel bekend is (bijvoorbeeld uit het werk van Battus) weet waarschijnlijk ook dat er zelfs een hele roman zonder e bestaat: La Disparition van de Franse schrijver Georges Perec. Sterker nog: die roman bestaat nu ook in het Nederlands, onder de titel ’t Manco.

Knutselen met taal is altijd leuk, en Perec was er een meester in. La Disparition is zijn bekendste huzarenstukje, maar hij schreef ter compensatie ook een roman met alleen maar e’s (Les Revenentes), plus tal van kortere teksten waarin hij zichzelf allerlei strenge vormbeperkingen oplegde, overeenkomstig de ludieke uitgangpunten van de schrijverswerkplaats Oulipo. Het heeft hem voor de komende eeuwen de stevig gevestigde reputatie van taalvirtuoos opgeleverd, met een grote schare aanhangers en een niet minder grote schare tegenstanders.

Wat bezielt iemand om een jaar lang zes regels per uur te schrijven zonder e erin, acht uur per dag? Dat is inderdaad de grote vraag – die je niet op verontwaardigde toon moet stellen, met als impliciete aanname dat zo iemand niet goed bij zijn hoofd kan zijn, maar in alle ernst. Wat Perec bezielde toen hij La Disparition schreef, was wat elke grote schrijver bezielt: de zoektocht naar een vorm waarin hij zijn ei kwijt kon en die hem kon inspireren. Waarbij die vorm niet het doel was, maar de drager van iets wat uiteindelijk het onderscheid tussen vorm en inhoud overstijgt, omdat de vorm zelf inhoud is geworden en de inhoud vorm.

La Disparition vertelt in 26 min 1 hoofdstukken het verhaal van Anton Voyl (van Voyelle, ‘klinker’), die steeds sterker het gevoel heeft dat hij aan een essentiële waarheid raakt, waar hij net niet bij kan – tot hij na vier hoofdstukken ineens spoorloos verdwijnt. Een groepje mensen probeert het raadsel op te lossen, de roman wordt een spannende detective, maar dan blijken ook de speurders zelf hun leven niet zeker. Uiteindelijk blijken ze allemaal verbonden door een vloek die als een zwaard van Damocles boven hun hoofd hangt, en die uiteraard alles te maken heeft met de afwezige en tegelijkertijd dreigend aanwezige letter e.

In die vloek is eenvoudig een autobiografische verwijzing te herkennen, want Perec verloor als Jood zijn ouders in de Tweede Wereldoorlog. Het blinde lot dat een gebrandmerkt geslacht treft, de onuitsprekelijke leegte die de verdwijning achterlaat, het zijn thema’s waarvan zijn werk doortrokken is, zozeer dat ze er de voornaamste sleutel toe vormen. Zowel in La Disparition als in het vuistdikke meesterwerk La Vie mode d’emploi staan de zelfopgelegde vormbeperkingen rechtstreeks in relatie tot het thema van het boek.

Maar het is zoals met alle sleutels: als de deur open is, moet je verder. Inderdaad dreigt er na een eerste mechanische lezing, die het werk van Perec afdoet als inhoudsloos formalisme, een tweede die zeker zo gevaarlijk is: het reduceren van het werk tot pure boodschap. De beste manier om beide valkuilen te vermijden is waarschijnlijk om de roman gewoon te lezen als roman, als opeenvolging van al dan niet spectaculaire gebeurtenissen. En in dat opzicht komt de lezer van La Disparition goed aan zijn trekken, want de roman is mirakel van romaneske verbeelding.

Maar hoe vertaalbaar is een boek zonder e? Dat hangt uiteraard van de taal af. In talen die van zichzelf al geen e kennen is er geen vuiltje aan de lucht, in talen die alleen de klinker e kennen wordt het lastig – tenzij je in plaats van de e een andere letter weglaat, om een vergelijkbare beperking te hebben als in het Frans. Hoe dan ook trekt de uitdaging vertalers aan, vaak juist vertalers die nog nooit iets anders hebben vertaald. Alleen al in het Engels, de taal met het laagste aantal vertalingen per hoofd van de bevolking, bestaan niet minder dan vier versies van La Disparition.

Het Nederlands is ten opzichte van het Frans flink in het nadeel, vooral omdat al onze lidwoorden een e bevatten (in het Frans blijven la, un en l’ bruikbaar). In de vertaling van Guido van de Wiel heeft dat geleid tot bijna 10.000 weglatingstekens (‘’t Is ’m ’n doorn in ’t oog’ etc.), waardoor de tekst direct veel gekunstelder overkomt dan het Franse origineel en veel nadrukkelijker naar zijn eigen vormbeperking verwijst.

Maar juist die vormbeperking geeft de vertaler paradoxaal genoeg veel ruimte, omdat iedereen hier meteen snapt dat woordelijk vertalen niet mogelijk is. Als in het Frans een carillon zwaarder dan een doodsklok (glas) wordt genoemd en de vertaling het op die plaats heeft over ‘’n carillon dat zo klaar klinkt als glas’, is dat dan een domme vertaalfout of een intertalige knipoog? De vraag is op grond van de tekst niet te beantwoorden en lijkt er ook niet veel meer toe te doen: de vertaling heeft zich losgezongen van het origineel, de vertaler zichzelf in de schijnwerpers gezet als virtuoos, inclusief speciale website (www.t-manco.nl) en biografietje achter in het boek (langer dan dat van de schrijver).

Ook in Turkije verscheen niet zo lang geleden een vertaling. De Turkse vertaler heeft het boek drie hoofdstukken langer gemaakt, omdat het Turkse alfabet geen 26, maar 29 letters kent. ‘Hier mengt de halfschrijver van dit boek, C. Yardımcı, zich noodgedwongen in het gesprek,’ is de titel die hij ze meegeeft, en hij gebruikt de extra hoofdstukken om zijn bescheiden visie op de roman te geven. Zo kan het ook.

[de Volkskrant, 1 mei 2009, © Martin de Haan]

Naschrift juni 2010

Omdat in de Volkskrant tegelijk met deze recensie ook een interview met vertaler Guido van der Wiel zou verschijnen, kreeg ik van de redactie niet de ruimte om kritisch op de vertaling in te gaan. Voor een goede analyse, zie Kiki Coumans, ‘Het vertalen van een ontbreken’, in Filter 16:2 (juni 2009). Ook voor het tekstfragment dat ik als voorbeeld had uitgekozen, was in de krant geen plaats. Hierbij alsnog, in beide talen:

Son imagination vaquait. Au fur qu’il s’absorbait, scrutant son tapis, il y voyait surgir cinq, six, vingt, vingt-six combinaisons, brouillons fascinants mais sans poids, lapsus inconsistants, obscurs portraits qu’il ordonnait sans fin, y traquant l’apparition d’un signal plus sûr, d’un signal global dont il aurait aussitôt saisi la signification ; un signal qui l’aurait satisfait, alors qu’il voyait, parcours aux maillons incongrus, tout un tas d’imparfaits croquis, dont chacun, aurait-on dit, contribuait à ourdir, à bâtir la configuration d’un croquis initial qu’il simulait, qu’il calquait, qu’il approchait mais qu’il taisait toujours.

Hij krijgt bijna ’n punthoofd van dit vraagstuk. Hij loopt dat tapijt kritisch na, dat zich tot ’n fata morgana ontpopt, waardoor hij uit balans raakt, doordat hij zo ’n variant of vijf, acht, twintig plus nog ’n half dozijn daarin ontwaart, zo licht als lucht, want zo’n pictogram hangt daar maar als ’n hologram obscuur in zijn hoofd, waarna hij nogmaals ’n klopjacht start naar dat startpunt waaruit dat raar, fantastisch figuur voortkomt, want hij wil daar, nu, of voor altijd, grip op; hij kijkt naarstig rond voor ’n aanwijzing, opdat d’r wat aan ’t licht komt, opdat d’r wat inzicht uit ontstaat, want nu toont zich ’n onaf, onvolmaakt patroon, maar wat hij ook tracht, waar hij ook maar op aansluiting hoopt, wat voor patroon zich nu ook ontvouwt, niks draagt bij aan ’t antwoord, niks is waar, ’t vraagstuk sluit al zijn paradigma’s al uit, dus hij vindt d’r niks logisch aan.

Print Friendly, PDF & Email