web analytics

Vroeg naar bed: de beginzin van Combray

De beginzin van Prousts A la recherche du temps perdu is voor de Nederlandse vertaler een lastige, zoals trouwe lezers van het blog Hof/Haan weten. Het lijkt zo makkelijk:

Longtemps, je me suis couché de bonne heure.

Geen begripsproblemen, geen dubbele bodems, geen opvallende woorden, geen onvertaalbaar idioom, geen moeilijke zinsconstructie, geen gemarkeerd taalregister, geen lastige woordspelingen, geen klankeffecten, geen metrum, geen allusies naar andere teksten, geen culturele verwijzingen: voor een lezer die het zinnetje nog niet kent is dit gewoon een doodnormale, onnadrukkelijke mededeling van iemand die iets wil vertellen over een periode in het verleden die inmiddels voorbij is. Toch is dit waarschijnlijk een van de meest becommentarieerde zinnetjes uit de literatuurgeschiedenis, en de last van al die geleerde commentaren drukt natuurlijk ook op de schouders van de vertaler, zelfs als die daar maar een fractie van heeft gelezen.

Sterker nog, je kunt zelfs betogen dat al die commentaren het zinnetje hebben veranderd. Niet alleen doordat ze er aspecten in naar boven halen waar normale lezers (inclusief de schrijver zelf) misschien wel nooit aan zouden hebben gedacht, maar vooral ook doordat ze er een aura van gewichtigheid omheen hangen: beroemde woorden wegen veel zwaarder dan gewone woorden, ze lijken hun eigen oorsprong, doel en zin te vormen, met als gevolg dat het haast heiligschennis is om er niet iets heel bijzonders in te zien. Zo ook de beginzin van de Recherche: o wee als je die niet uiterst welluidend en betekenisvol vindt. En vooral: o wee als je niet elk afzonderlijk aspect volstrekt één op één vertaalt, want elke andere vertaling is een verlies. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat in gedachtewisselingen over mogelijke vertalingen van deze openingszin de meest woordelijke vertaling altijd weer hardnekkig blijft terugkeren, omdat de fetisjisten in de Nederlandse woorden meteen de Franse woorden horen doorklinken: ‘Lange tijd ben ik vroeg naar bed gegaan…’

Waarom is die woordelijke vertaling niet goed? Heel eenvoudig, omdat niemand dat zinnetje in het Nederlands spontaan zou gebruiken. Het zit ’m in het woordje ‘tijd’, dat stijf en overbodig klinkt. Vandaar ook dat de twee eerdere vertalers van dit boekdeel een andere oplossing hebben gekozen: ‘Heel lang ben ik vroeg naar bed gegaan’ (Nico Lijsen, 1979), en ‘Lang ben ik bijtijds gaan slapen’ (Thérèse Cornips, 2009). Waarbij direct moet worden opgemerkt dat het woordje ‘tijd’ bij Proust niet zomaar een woordje is: het duidt het centrale thema van de Recherche aan en de roman besluit er ook mee. Zo’n bouwsteen kun je niet ongestraft weglaten, en Lijsen heeft daarvoor dan ook niet geheel ten onrechte forse kritiek gekregen. Cornips pakt het slimmer aan en smokkelt het woordje op een andere plaats de zin weer binnen (‘bijtijds’), waarmee ze een suggestie volgt die het vertaalprogramma Tovertaal al in 2002 had gedaan: ‘Heel lang ben ik op tijd naar bed gegaan.’ Maar ‘bijtijds’ is bijzonder schrijftalig en heeft in het hedendaags Nederlands niet de betekenis van ‘vroeg’ maar van ‘tijdig’, dus het middel is hier erger dan de kwaal. Het voorstel van Tovertaal is trouwens ook niet helemaal jofel, want ‘op tijd’ (of ‘bijtijds’ in diezelfde, verouderde betekenis) naar bed gaan is niet iets wat je elke dag doet, het is eerder iets wat je doet als uitzondering op een gewoonte van laat naar bed gaan. Terwijl je in het Frans heel goed kunt zeggen: ‘Je me couche toujours de bonne heure.’ (Overigens, voor de volledigheid: het verschil tussen ‘naar bed gaan’ en ‘gaan slapen’ is verwaarloosbaar, maar de woorden ‘slaap’ en ‘slapen’ komen in de volgende zinnen al erg vaak voor en wij kunnen daar niet afwisselen zoals de Fransen met ‘sommeil’ en ‘dormir’, dus ‘naar bed gaan’ verdient hier de voorkeur. Dat is trouwens ook de letterlijke betekenis van ‘se coucher’: gaan liggen.)

Hoe nu verder? ‘Tijdenlang’ voldoet ook niet (legt veel te veel nadruk op de tijdsduur), ‘een tijdlang’ of ‘een hele tijd’ evenmin (want dan wordt het vroeg naar bed gaan een onderbreking tussen twee periodes van laat naar bed gaan). Terug naar de woordelijke vertaling dan maar weer, en het gebrek aan terloopsheid voor lief nemen? Dat zou volledig indruisen tegen onze bedoeling met deze vertaling, want we willen Proust nu juist proberen te ontdoen van zijn chique imago en hem in het Nederlands neerzetten zoals we hem ook in het Frans ervaren, zelfs honderd jaar na dato nog: als een modernist die niet uit was op schoonheid volgens de toenmalige conventies van de ‘verheven taal’, maar die een flinke dosis spreektaligheid in zijn roman injecteert om die conventies te doorbreken, krachtens het motto dat je de taal alleen kunt verdedigen door hem aan te vallen. De onnadrukkelijkheid van de openingspassage is belangrijk, Proust neemt er doelbewust een niet-literaire pose mee in, waardoor de ware literaire inzet van zijn kathedraalroman duidelijker wordt: het gaat hem niet om mooie of ontroerende beelden, maar om een geheel nieuwe manier van vertellen, niet gebaseerd op een plot maar op associatieve schakelingen.

Hoe lang is de ik-persoon vroeg naar bed gegaan? We weten het niet, en het is eigenlijk ook totaal onbelangrijk. ‘Longtemps’ duidt op een onbepaalde periode in het verleden, een periode met een eindpunt maar zonder beginpunt: het was altijd zo, tot na een radicale breuk het tijdperk intrad van waaruit de ik-persoon nu terugkijkt. Prousts vroege schetsen maken die breuk expliciet:

Ten tijde van de ochtend waarvan ik de herinnering om een of andere reden wil vastleggen, was ik al ziek, ik bleef de hele nacht op, ging ’s morgens naar bed en sliep overdag. Maar nog heel dicht bij me lag een tijd waarvan ik hoopte dat hij zou terugkeren en die me nu haast door iemand anders lijkt te zijn beleefd, een tijd waarin ik ’s avonds om tien uur naar bed ging en met enkele korte onderbrekingen doorsliep tot de volgende ochtend.

Juist omdat het hier niet gaat om de lengte van die onbepaalde tijd in het verleden, maar om het feit dat hij voorgoed voorbij is, heeft het halve woordje ‘long’ uit de Franse openingszin weinig betekenis. In combinatie met de voltooid tegenwoordige tijd ‘je me suis couché’ neemt ‘longtemps’ de lezer mee vanuit het heden naar het verleden, dat is de voornaamste functie ervan. Voor de vertaler biedt dat een opening: kan dit tijdsverband niet ook op een andere manier worden uitgedrukt, met behoud van het belangrijke woordje ‘tijd’? En zo kwamen we tot de oplossing die waarschijnlijk blijft staan:

Er is een tijd geweest dat ik vroeg naar bed ging.

Aan alle voorwaarden die we zelf hebben gesteld, is nu voldaan: het klinkt terloops, het woordje ‘tijd’ komt erin voor en de lezer wordt vanuit het impliciete heden van de vertelling overgestraald naar het verleden dat in de volgende zinnen zal worden beschreven. De deuren van de kathedraal zijn geopend, de hoogmis kan beginnen.

[Geschreven voor de eerstezinnenrubriek van Athenaeum Boekhandel]

Print Friendly, PDF & Email