web analytics

Pierre Bourdieu, ‘Lof van de sociologie’ (fragment)

[…] De sociologie van de wetenschappelijke wereld is absoluut onmisbaar voor sociologen maar lijkt me nauwelijks minder onontbeerlijk voor de andere wetenschappen. Wetenschapssociologie is de doeltreffendste manier om de door Gaston Bachelard (1938) bepleite ‘psychoanalyse van de wetenschappelijke geest’ in praktijk te brengen. Pas dan zijn we namelijk in staat om inzicht te krijgen in het collectief verdrongen maatschappelijke onbewuste dat ligt ingebed in de sociale logica van de wetenschappelijke wereld: in de sociale determinanten van de selectie van selectiecommissies en de evaluatiecriteria van evaluatiecommissies, in de sociale voorwaarden van de rekrutering en van het handelen van wetenschappelijke bestuurders, in de maatschappelijke machtsverhoudingen die zich manifesteren onder de dekmantel van wetenschappelijke gezagsverhoudingen en die vaak genoeg de inventiviteit en creativiteit bij jongeren afremmen of blokkeren in plaats van die te bevrijden, en in de nationale en tegenwoordig locale coöptatienetwerken, waardoor sommigen worden afgeschermd tegen de harde oordelen van de wetenschappelijke evaluatie terwijl anderen worden belemmerd in het volledige uiten van hun creatieve mogelijkheden, enzovoort.… > Lees verder

Pierre Bergounioux, ‘Permeke’

[…]

We verlaten het gestaag veroverde terrein, het perspectief, het respect voor proporties, het haarscherpe oog voor details, de kundige omgang met kleuren. De figuren van Permeke lijken met een onbeholpen, kinderlijke hand te zijn getekend, uit onvermogen om de elementaire anatomische vormen waar te nemen – houterige, asymmetrische lichamen, grove handen, logge voeten, summiere trekken. De representatie van mannen in colbertkostuum wordt aangetast door wat wel iets wegheeft van de Art nègre die Derain, Apollinaire en Picasso niet veel veel later zullen ‘uitvinden’, hedendaagse Europeanen worden de belichaming van vroegere, primitieve, achterhaalde stadia van de beschaving. En dat is geen toeval, want op dat moment van de geschiedenis wankelen de verworvenheden en veroveringen van de westerse wereld.… > Lees verder

Marie-Hélène Lafon, ‘De kermis’

HIJ
Al dat lawaai, en overal mensen, geloop geschreeuw, stampvolle cafés, en al die koopwaar, het einde is zoek, je moet weten wat je wil en daar moet je bij blijven, anders ben je je geld binnen de kortste keren kwijt zonder dat je beseft waaraan. Ginder vergeet je de wereld, achter ons land is geen land meer, wij tweeën alleen, geen tijd te verdoen met plezier maken of rusten. Rusten doen we wel als we dood zijn, zei vader, en we zullen ons niet moe hebben gemaakt, zei hij ook. Hij dacht dat een jonge vrouw lastig zou kunnen wennen, dat je daar geboren moest zijn om er te aarden, zoals moeder die altijd op een boerderij geleefd had.… > Lees verder

Roland Barthes, ‘Cy Twombly of “Non multa sed multum”‘ (fragmenten)

De kunst van Twombly bestaat erin de dingen te tonen: niet de dingen die hij afbeeldt (dat is een ander probleem), maar de dingen die hij verwerkt: dat beetje potlood, dat ruitjespapier, die spikkel roze, die bruine vlek. Het geheim van zijn kunst is, algemeen gesteld, dat hij de substantie (houtskool, inkt, olieverf) niet uitspreidt, maar dat hij die laat slepen. Om het potlood uit te drukken zou je kunnen denken dat je er druk op moet uitoefenen, de verschijningsvorm ervan sterker moet maken, intens, zwart en dik. Twombly denkt het tegenovergestelde; juist door minder druk uit te oefenen op de materie, door die haast nonchalant te laten neerstrijken zodat de korrel ervan zich wat verspreidt, kan de materie haar essentie tonen, ons zekerheid verschaffen over haar naam: het is potlood.… > Lees verder

Eugène Savitzkaya, ‘Tafelgereedschap’

Altijd heeft gereedschap mijn arm verlengd. Altijd was mijn hand gewapend. Mijn eerste mes was mijn zwaard en mijn toverstaf, een hefboom om bergen mee te verzetten. Ik droom van de grote multifunctionele olijfhouten of bukshouten lepel, de lepel waar je zonder gevaar in kunt bijten en waar je altijd in hebt gebeten, de lepel die meppen kan geven en die de soep, de yoghurt, de appelmoes en de jam parfumeert met de knoflook en de gebakken ui waarvan hij doordrongen is. Je kunt zeggen dat de lepel aan mijn vingers en aan mijn lippen kleeft, zo dicht bij mijn tong dat hij er een doosje heeft waarin hij zijn ronde rug neer kan vlijen.… > Lees verder

Jean-Loup Trassard, ‘Hamers, mokers & slag’ (fragment)

[…] De hamer neem je mee wanneer je naar het land gaat om een omheining te plaatsen, drie evenwijdige lijnen prikkeldraad bevestigd op een rij palen. Het werkwoord heuyer, afgeleid van het middeleeuwse haïer, een haag maken, 12e-15e eeuw, duidt op het dichten van gaten in een levende haag met doornstruiken, terwijl een omheining hetzij vlak naast de haag wordt geplaatst, om die laatste te versterken, hetzij dwars over de akkers, om een bezaaide wei af te scheiden van naastgelegen stukken bouwland. De kunstmatige doornstruik wordt opgespannen met behulp van een ondersteboven gezette mestkar; het uiteinde van het draad bevestig je tijdelijk aan de houten as, en door met de hand aan het wiel te draaien gebruik je het als een lier.… > Lees verder