‘Véra houdt van reizen, híj niet. Na dertig jaar stormachtig huwelijksleven is dat een uitgemaakte zaak. Zij is dus naar Finland gegaan om hun zoon Ludo op te zoeken, die daar woont. Híj maakt van zijn eenzaamheid gebruik om in huis wat opknapwerk te doen. Maar het respijt is van korte duur, want Ludo belt en deelt hem mee dat Véra zojuist met hartstoornissen in het ziekenhuis is opgenomen. Het zou toch wel goed zijn als je komt, zegt hij tegen zijn vader.’
In de flaptekst wordt de toon gezet. ‘Het zou toch wel goed zijn als je komt’, alsof het niet voor de hand ligt dat een echtgenoot aan het ziekbed van zijn vrouw staat. Dat doet het dan ook niet voor de naamloze hoofdpersoon van Le Répit, de nieuwste roman van Hélène Lenoir. Zijn huwelijk met Véra is een pijnlijke vergissing. Voor de buitenwacht wordt de schijn van harmonie opgehouden, maar binnenskamers is het echtpaar in de greep van de verkilling – vooral sinds Véra zich ’s nachts terugtrekt in de kamer van haar zoon, met de deur op slot.
‘Het zou toch wel goed zijn als je komt’. Het zijn de eerste woorden van de roman, en in de daaropvolgende honderdtwintig pagina’s volg je ademloos hoe de man van Véra met die aanmaning worstelt. Hij wil niet, het huis moet afgesloten, de luiken zullen ongeschilderd blijven, wie zorgt voor hond en tuin, en waarom zou hij? Hij gaat toch, Helsinki is ver weg, hij heeft vliegangst, hij neemt de trein, hij zal zijn lijf van honderdzes kilo dagenlang met vreemd gezelschap opsluiten in benauwde coupés.
Met veel raffinement dwingt Lenoir de lezer in de huid van haar hoofdpersoon te kruipen. Vanzelfsprekend is dat niet: de man is een verbitterde egoïst, een van verdriet, schaamte, frustratie en haat verteerde botterik. Maar door de onmerkbare overgangen tussen verhaal en inwendige monoloog, en door de akelig sobere, nauwkeurige stijl, die elke gemoedsbeweging fileert, word je onherroepelijk meegezogen in de ontluistering van het personage. En dank zij die ongemakkelijke, afgedwongen empathie vindt hij uiteindelijk ook genade in je ogen. Het ongeluk, wie kent het niet?
‘Het respijt’ is een verraderlijke titel. ‘Respijt’ is afgeleid van ‘respicere’, achteromkijken, maar elke blik achterom leidt tot meer bitterheid. De adempauze van een paar weken zonder zijn vrouw wordt de man door de neus geboord. De dode tijd van het reizen, de ontmoeting met een andere vrouw, het uitzicht op een ander leven, is niet meer dan een schimmengevecht met de eigen demonen, een tunnelervaring, en aan het eind van de tunnel wacht Véra. Vooruitkijken is zijn enige kans: het weerzien, de magere hoop op een wapenstilstand, ‘een stoel waarop hij zou kunnen gaan zitten’. Het zijn de laatste woorden van de roman.
Hélène Lenoir is een waardig opvolgster van Nathalie Sarraute. De wereld die ze beschrijft is verstikkend, maar van die verstikking brengt ze op adembenemende wijze verslag uit. Merkwaardig genoeg is nog niets van haar werk in het Nederlands vertaald. Het zou toch wel goed zijn als dat gebeurt.
- Hélène Lenoir, Le Répit, Minuit, 2003.
[de Volkskrant, 2 augustus 2003, © Rokus Hofstede]