In zijn eerste beroep, dat voor hem toen zijn hele leven uitmaakte, was Caliban acteur; dat beroep stond zwart-op-wit in zijn papieren en als acteur zonder contract ontving hij al heel lang een werkloosheidsuitkering. De laatste keer dat hij op de planken te zien was geweest, speelde hij de wilde Caliban in Shakespeares The Tempest. Ingesmeerd met een bruine crème, getooid met een zwarte pruik, sprong hij als een dolleman brullend op en neer. Zijn vrienden waren zo verrukt over zijn prestatie dat ze hadden besloten hem bij de naam te noemen die hen eraan herinnerde. Dat was al lang geleden. Sindsdien aarzelden de theaters om hem te contracteren en zijn uitkering werd elk jaar lager, net als trouwens die van duizenden andere werkloze acteurs, dansers en zangers. Dat was het moment waarop Charles, die zijn brood verdiende met het organiseren van cocktailparty’s voor particulieren, hem had gecontracteerd als kelner. Zo kon Caliban een paar centen verdienen, maar als acteur die nog altijd op zoek was naar zijn verloren missie zag hij het ook als een mooie kans om af en toe van identiteit te veranderen. Hij had ietwat naïeve esthetische opvattingen (was zijn schutspatroon, Shakespeares Caliban, niet ook naïef?) en dacht dat de verrichting van een acteur opmerkelijker was naarmate het personage dat hij speelde verder van zijn werkelijke leven af stond. Daarom drong hij erop aan dat hij Charles niet als Fransman zou vergezellen, maar als een buitenlander die alleen een taal sprak die niemand uit zijn omgeving kende. Toen hij zijn nieuwe vaderland moest vinden, koos hij Pakistan, misschien wel vanwege zijn lichtjes getaande huid. Waarom niet? Een vaderland kiezen, niets is makkelijker dan dat. Maar de taal ervan verzinnen, dat is moeilijk.
[Fragment uit Milan Kundera, Het feest der onbeduidendheid (oorspr. La fête de l’insignifiance), vertaling Martin de Haan, Ambo-Anthos 2014]