‘Tout condamné à mort aura la tête tranchée.’ Met die (volgens de moderne regels) volmaakte alexandrijn, afkomstig uit de Franse Code pénal, begint het vijfde hoofdstuk van Georges Simenons La veuve Couderc. Het wetsartikel, plotseling opgedoken vanuit de nevelen van de herinnering, krijgt algauw een obsessief karakter voor de hoofdpersoon, Jean: hij moet er steeds opnieuw aan denken, in totaal twaalf keer – één voor elke lettergreep.
Het lijkt een wat vreemd wetsartikel. Alsof de wetgever, bang dat sommige boeven hun gerechte straf zullen ontlopen, voor de zekerheid maar even vermeldt dat élke terdoodveroordeelde toch echt ter dood moet worden gebracht. Maar in de historische context van de herziene Code pénal van 6 oktober 1791, waarin het artikel voor het eerst is opgenomen, wordt de betekenis meteen duidelijk: de doodstraf mag vanaf dat moment alleen nog worden voltrokken door middel van onthoofding – lees: met de guillotine, als instrument van een humane dood (‘une machine destinée à ôter la vie à un homme dans le moins de temps possible’, heette het in het parlementaire debat dat aan de revolutionaire wetswijziging voorafging). En nog belangrijker: zonder gruwelijke folteringen, zoals bijvoorbeeld de vadermoordenaar Robert-François Damiens die nog in 1757 had ondergaan. Michel Foucault, die deze omwenteling in het Europese strafrecht uitgebreid analyseert in Surveiller et punir, vat de nieuwe regel samen: ‘voor iedereen dezelfde dood, […] een dood in een oogwenk, […] een executie die niet het lichaam, maar het leven treft’ (Pléiade II, 272).
Voor mijn vertaling van de zin in de roman van Simenon (nu te perse) had dit alles grote gevolgen. Bij ‘onthoofden’ denken we tegenwoordig niet aan de beschaafde guillotine (zoals er inmiddels ook ‘diervriendelijke kipfilet’ bestaat) maar aan barbaarse ISIS-praktijken, dus dat woord wilde ik vermijden. Het woord ‘guillotine’ zelf is met zijn vier lettergrepen nogal lang om in een alexandrijn te passen, en bovendien qua register voor een wetsartikel niet helemaal jofel. Komt tijd, komt raad: ‘Al wie de doodstraf krijgt, zal door de valbijl sterven.’ De twee eerdere vertalers van La veuve Couderc hebben de alexandrijn trouwens niet gezien of niet kunnen/willen reproduceren, terwijl die versvorm (de Franse versvorm par excellence) het zinnetje nu juist zo bedwelmend maakt: ‘Iedere ter dood veroordeelde zal onthoofd worden’ (G.J. van Wagensveld), ‘Elke ter dood veroordeelde zal worden onthoofd’ (W. Scheltens).
Simenon heeft het leidmotief meesterlijk door zijn tekst verweven. Voor de goede (her)lezer verschijnt het zelfs helemaal aan het begin van het boek, als een aankondiging van het naderende onheil:
Il marchait. Il était seul sur trois kilomètres au moins de route coupée obliquement, tous les dix mètres, par l’ombre d’un tronc d’arbre et, à grandes enjambées, sans pourtant se presser, il allait d’une ombre à l’autre.
Hij liep. Hij was alleen op zeker drie kilometer weg waar om de tien meter schuin de vlijmscherpe schaduw van een boomstam op neerviel, en met grote stappen, maar zonder zich te haasten, ging hij van schaduw naar schaduw.