In de zomer van 2011 overleed vertaler Wilfred Oranje, pas 59 jaar oud. Het bericht van zijn dood bereikte mij in het kustdorp in Galicië – het Spaanse Galicië, niet het Pools-Oekraïense – waar ik toen op vakantie was. Ik schreef een kort in memoriam, waarvan de slotzin luidde: ‘Ik ben overmand door verdriet, maar ook vol verlangen om, eenmaal thuis, enkele van de door Wilfred vertaalde boeken te herlezen. Nobele zoon, ik groet je!’
Vijf jaar later kwam ik eindelijk aan de vervulling van dat verlangen toe, in hetzelfde Galicische kustdorp. Ik las er deze zomer Job: roman over een eenvoudige man van Joseph Roth, in Oranjes vertaling uit 2007 (die hij verrichte onder Elly Schippers’ eindredactie). Ik heb geen idee hoe Oranjes voorlopers – Jeannette Wink-Nijhuis in 1935, Nico Rost in 1953 en Martin Mooij in 1980 – het er bij het vertalen van Hiob: Roman eines einfachen Mannes van hebben afgebracht, maar de vertaling van Oranje was voor mij een verpletterende leeservaring.
Op de begrafenisplechtigheid, in de Noorderkerk in Amsterdam, bleef het radicaal-linkse activisme van Wilfred Oranje in de roemruchte jaren 60 en 70 niet onvermeld – naar die rebelse grondhouding verwees in zijn latere leven nog altijd zijn uitstraling van eeuwige student. Maar de herkomst van zijn fenomenale taalgevoel, besefte ik tijdens die plechtigheid, moest waarschijnlijk elders worden gezocht. Tijdens de uitvaart werd namelijk ook gewag gemaakt, zij het ietwat besmuikt, van het feit dat Oranje was opgegroeid in een bijbelvast, streng-gereformeerd gezin, waar de ‘tale Kanaäns’ veelvuldig had opgeklonken.
Roth heeft in elk geval in Oranje, vertaler van een tiental Roth-titels, een geweldige vertolker gevonden. Het weemoedige, schrijnende verhaal over de ‘eenvoudige jood’ Mendel Singer, die door een wrede God zwaar wordt beproefd, klinkt als een bezwerende mengeling van twee vertelvormen, die van een hedendaagse sociale satire en die van de bijbelverhalen waar de titel van het boek naar verwijst (het bijbelboek Job maakt deel uit van de Hebreeuwse bijbel, Roth is er in zijn jeugd mogelijk mee vertrouwd geraakt). Waarschijnlijk juist vanwege zijn eigen vertrouwdheid met de bijbelse taalmuziek is Oranje is er zo goed in geslaagd die bezwerende toon te vatten. Oranje zou voor Job een prijs hebben verdiend; hij schrijft een Nederlands dat het proza van onze grootste stilisten evenaart – ik denk aan schrijvers als Walschap, Reve of Kellendonk.
Sprookjesachtig is de manier waarop Roth & Oranje het trage verstrijken van de tijd weten op te roepen en zo het levensverhaal van Mendel Singer een klaaglijke, elegische grondtoon geven:
‘De dagen rekten zich tot weken, de weken dijden uit tot maanden, twaalf maanden maakten het jaar vol.’
Of ook:
‘Zo wandelde hij door de tijd de ouderdom tegemoet, van ochtendgebed naar avondgebed, van ontbijt naar avondmaal, van het moment van ontwaken naar de slaap.’
Een opvallend kenmerk van Roths proza in Job is het poëtische effect van opsommingen en herhalingen. Zo wordt bijvoorbeeld de wanhoop gesuggereerd van Mendels vrouw Deborah om de ziekte van Menoechem, haar zoon, die epileptisch is:
‘Op de weg naar huis beefde ze in de hoop dat ze haar zoon gezond terug zou vinden. Ze verwaarloosde haar werk bij de haard, de soep kookte over, de aarden potten braken, de steelpannen verroestten, de groenig glinsterende glazen sprongen met een luide knal, het glas van de petroleumlamp werd donker van het roet, de pit verkoolde jammerlijk tot een kegeltje, het vuil van vele zolen en vele weken koekte vast aan de vloerplanken, het vet in de pot smolt weg, de knopen vielen dor, als bladerloof vóór de winter, van de hemden der kinderen.’
En zo spreekt de hoofdpersoon zichzelf toe in het diepst van zijn ellende:
‘Uit, uit, uit is het met Mendel Singer! Hij heeft geen zoon, hij heeft geen dochter, hij heeft geen vrouw, hij heeft geen geld, hij heeft geen huis, hij heeft geen God! Uit, uit, uit is het met Mendel Singer!’
Op de laatste pagina’s van Job kantelt Mendel Singers levenslot, tot verrassing van de lezer. In die pagina’s wordt duidelijk wat een ‘goede dood’ kan zijn en hoe liefde, tegen alle verwachting in, de tijd soms overwint. Els Snick, Roth-kenner par excellence, vertelde onlangs op Radio Klara (in het programma Belmondo van 6 augustus) dat Job haar lievelingsboek is en dat ze die slotpagina’s nog steeds niet kan lezen zonder ontroering. Ik beaam dat: tot tweemaal toe moest ik een poging om ze voor te lezen staken, domweg omdat mijn stem stokte. Leest u ze daarom zelf maar. Joseph Roth en Wilfred Oranje, in hun teksten leven ze voort.