web analytics

Wat heet een stad! Wat heet wroeging! Henri Michaux in Antwerpen

‘Reis waar geen eind aan kwam, die steeds op afstand bleef. Het was een van de benauwdste dagen van een drukkende zomer. Afgemat was ik vertrokken uit de hoofdstad, in de hoop noordwaarts wat verkoeling te vinden, en met het plan mijn reis te onderbreken voor een bezoek aan een oude kameraad die door een ernstige ziekte gedwongen was zijn kamer te houden.

Lang duren de uren in een benauwde treincoupé. Met vertraging aangekomen, in een even grote hitte als ’s ochtends bij mijn vertrek, stap ik ’s avonds uit, niet op het hoofd- maar op een bijstation, waar ik eerst moet overstappen op een stampvolle, lawaaiige en haast kokendhete boemeltrein voor ik eindelijk aankom in de stad zelf, die onherkenbaar is veranderd – het middeleeuwse aanzicht verdrongen door monotoon-moderne bouwsels.

> Lees verder

Translatio! Tirades vertalersquestionnaire

Welk boek heeft u nooit aan een uitgever kunnen slijten?

In april 2004 leest Pierre Michon in Brussel enkele teksten voor. Michaux? Michon. U kent hem niet? Geen wonder, hij is al jaren een van de best bewaarde geheimen van de Franse letteren. Ongeëvenaard zijn de evocatieve kracht en stilistische rijkdom van zijn flamboyante en tegelijk laconieke proza. Dat is althans mijn onbescheiden mening, maar ik ben dan ook zijn vertaler, zijn ambassadeur in de lage landen.

De ontmoeting vindt plaats in de Gotische Zaal van het Brusselse stadhuis, aan de Grote Markt, ter gelegenheid van de tweejaarlijke literaire manifestatie ‘Het Groot Beschrijf’.… > Lees verder

Pierre Michon, ‘Koningslichamen’ (fragment)

‘Bidden is niet iets wat ik vaak heb gedaan. Begin september 2001 lag mijn moeder op sterven in het ziekenhuis van het stadje G., mijn moeder die in haar volwassen leven mijn vader en mijn moeder had proberen te zijn, die op hoge leeftijd mijn dochter had kunnen zijn. Het raam gaf uitzicht op enorme bomen, een bladerwal. Elke dag van die nazomer was mooi, de zon speelde in eindeloze variaties op die groene muur, voor het oog van een stervende vrouw die van bomen had gehouden. Ik bezocht haar elke dag, maar toen ik op 7 september aankwam zag ik dat het zover was (mijn geest zag het, mijn hart kon niet volgen): ze reutelde, ze zou niet meer spreken, ze was overgegaan tot de toestand van de dolende ziel die de Tibetanen het bardo noemen.… > Lees verder

Caroline Lamarche, ‘De worp’

Het kwijnende vlees is zacht, het straalt met surreële gloed. Alles is vlees, zelfs de doornenkroon, wijding van de doodsstrijd. En ook de hand, het been, de knieholte, de okselplooi. Vlees van mijn vlees, wordt gezegd van het ter wereld gebrachte kind. Dieren weten dat, zij werpen. Neerkomen op aarde zoals een boom valt, met bomen rondom die naar elkaar tasten, broederlijk hun armen verstrengelen, zich evenzo neigen, fluisteren.

De handwerkster die zich over het ziekbed van de uitgeputte lichamen buigt, die vrouw met de voornaam van een begijn of een fee, heeft voor haar ritueel een grondstof gekozen die brandt en vergaat, dwaallicht of gebed, hier afgekoeld, gegoten tot tweede huid, een uiterst geraffineerde, nauwkeurige lijkwade, die niet verhult en niet liegt.… > Lees verder

Beckett en de 21e eeuw

Als het vuur van de schrijversroem niet regelmatig met nieuw papier wordt gevoed, vervalt het al snel tot as. Weinig schrijvers is een roem beschoren die hun dood overleeft; elk artistiek oeuvre dat is afgesloten treedt een nieuwe fase in, die van het ‘nachleben’, waarin het zich op eigen kracht moet bewijzen in een vaak veranderend literair klimaat. Samuel Beckett (1906-1989) kende wereldfaam met het toneelstuk Wachten op Godot, waarvan de première plaatsvond in 1953; de hem in 1969 toegekende Nobelprijs voor literatuur bevestigde die faam. Hoe is het, bijna twintig jaar na zijn dood, met Becketts werk gesteld? Is het gedateerd of laat het indirect zijn sporen na?… > Lees verder

Baise m’encor

Op een mooie middag in juli 1984 stond ik zuidwaarts te liften bij de Parijse Porte d’Italie. Na uren tevergeefs met mijn duim omhoog te hebben gestaan, raapte ik mijn moed bijeen en belde vanuit een telefooncel de enige persoon die ik in Parijs kende, een performance-kunstenares die ik een paar dagen eerder op een workshop butohdans had ontmoet. Haar naam was Catherine. Ze nam op, ze was alleen, ze nodigde me uit. Later die zomer zond ze me een sonnet. De naam van de auteur was Louise. De eerste regels luidden:

Baise m’encor, rebaise moy et baise :
Donne m’en un de tes plus savoureus,
Donne m’en un de tes plus amoureus :
Je t’en rendray quatre plus chaus que braise.

> Lees verder