De duif, saai, dom, ijdel, leeg, laf, vaag, vals, vuil, vuig. De miezerige duif en zijn stompzinnige stemgeluid, nimmer roerend, door en door affectloos. Zijn klapperende vlucht. Zijn doffe oogopslag. Zijn absurde gepik. Zijn hersenloze schedel met die intrieste knikbeweging. Zijn gênante besluiteloosheid, zijn stuitende seksualiteit. Zijn parasitaire roeping, zijn gebrek aan ambitie, zijn grandioze nutteloosheid.
Niet te vergelijken met de mus, die iets innemends heeft, met de merel, die zijn stem weet te gebruiken, met de raaf, die niet van klasse gespeend is, met de ekster, die stijl heeft, erger dan de aasgier, die tenminste een doel heeft in het leven, even sensueel als een rat, even hoogstaand als een horzel, minder elegant dan een worm, nog stommer dan de catoblepas.… > Lees verder