web analytics

Intieme Titanics

Toen Olivier Rolin begin jaren ’80 voor het eerst van zich deed spreken als romanschrijver, had hij al een bewogen carrière als revolutiemaker achter zich. In de nadagen van mei ’68 was hij een van de kopstukken van de Gauche prolétarienne, een marxistisch-leninistisch-maoïstische splinter, waaraan good old Sartre zijn intellectuele krediet had geschonken door in 1970 de redactie van het partijblad La Cause du peuple op zich te nemen. Rolin gold als maarschalk van de gewapende tak van de beweging. Niet voor lang: in 1972 hief de Gauche prolétarienne zichzelf op, een in de politiek zelden vertoonde collectieve harakiri.

Van revolutiemaker naar romanschrijver is een minder grote stap dan het lijkt, tenminste bij een romanschrijver van het type Rolin.… > Lees verder

Marcel Proust, ‘Het innerlijke boek’

[Dit fragment uit Le Temps retrouvé, het laatste deel van À la recherche du temps perdu, bevat Marcels bespiegelingen over het realisme. De aanleiding voor deze kenmerkende monologue intérieur is het weerzien, na jaren, van de rode kaft van François le Champi, een streekroman van George Sand waaruit zijn moeder hem ooit heeft voorgelezen, zoals beschreven in het eerste deel.]

Voor het lezen van het innerlijke boek met de onbekende tekens (tekens in reliëf, leek het wel, waar mijn aandacht in de duistere regionen van mijn onbewuste naar speurde, op stootte en omheen gleed als een duiker die de bodem afzoekt), kon niemand me enige aanwijzing geven, het was een scheppingsdaad waarbij geen mens ons vervangen of zelfs maar helpen kan.… > Lees verder

‘Je t’aime, t’aime, t’aime’

‘Je hebt geen idee wat een doping je brieven voor mij zijn’, schrijft Marcel Cerdan, wereldkampioen middengewicht, op 29 mei 1949 aan Édith Piaf, wereldberoemd chansonnière. Cerdan traint in de Verenigde Staten voor het titelgevecht tegen uitdager Jack La Motta. Dagelijks ontvangt hij uit Parijs vurige brieven van de grande dame die sinds anderhalf jaar zijn geliefde is. Ook hij doet zijn best om zijn gevoelens te verwoorden. ‘Er is maar één ÉDITH PIAF, en ik arme bullebak van een bokser heb het geluk door haar bemind te worden. Dat is een wonder, ik leef in een droom. […] Je t’aime, t’aime, t’aime, oui je t’aime.’… > Lees verder

De nabijheid van het ongewisse

Ik lees een zin en streep hem aan. Hij luidt: ‘Alle dingen zijn onbestendig en het ongewisse nabij.’ Zo zou je hem althans kunnen vertalen, want ik lees hem in het Frans, in het eerste deel van een drieluik van middeleeuwse taferelen dat de titel Abbés draagt. Auteur: Pierre Michon, de geweldenaar van Roemloze levens, die voor het eerst sinds jaren weer iets heeft geschreven. Samen met zeer uiteenlopend werk van drie fotografen is Abbés uitgegeven in een obscure maar mooi verzorgde publicatie van de Franse regio Pays de la Loire, de gelegenheidsmecenas van de vier kunstenaars. Onvindbaar dus, voor wie niet van het bestaan weet.… > Lees verder

Tovertaal 1: Laten we de dingen beter maken

Over de (on)mogelijkheid van een vertaalmachine is veel gezegd en geschreven. Zelf heb ik altijd tot de sceptici behoord. Ik herinner me nog heel goed hoe Philipstopman Cor Boonstra in een interview verklaarde dat we binnen enkele jaren een apparaat konden verwachten dat zelfstandig teksten in keurig Nederlands zou kunnen vertalen. Dat moet in 1996 of 1997 zijn geweest, en ik versnipperde de krant waarin die blaaskaak zijn beweringen deed met een schampere schaterlach in de kattenbak. ‘Philip, stop, man!’ riep ik nog. Inmiddels zijn we enkele jaren verder, en wat blijkt? Boonstra had gelijk, hij was geen blaaskaak maar een nuchtere frontrunner die met voorkennis van zaken sprak.… > Lees verder

Lof der gekunsteldheid: de masochistische poëtica van Raymond Queneau

Raymond Queneau en de natuur: je zou er een proefschrift over kunnen schrijven. De werkhypothese daarvan zou ongetwijfeld luiden dat Raymond Queneau niet weg was van de natuur, en de kans dat die hypothese in de loop van het onderzoek zou sneuvelen, mag bijzonder klein worden geacht. Raymond Queneau háátte de natuur. Van grassprietjes en bloempjes kreeg hij het benauwd (hij had astma), in mooie landschappen was hij niet geïnteresseerd (behalve wanneer ze zich in de stad of in zijn hoofd bevonden), en voor boompjes en beestjes had hij alleen aandacht wanneer hij ze van hun natuurlijkheid kon ontdoen met behulp van de taal.… > Lees verder