‘Wáár was alleen dit: “Ik wil met je neuken en je die andere vrouw doen vergeten.” De rest was, strikt genomen, fictie.’
Bovengenoemde waarheid is het leitmotiv van L’Occupation, het laatste werkje van de Franse schrijfster Annie Ernaux. De ‘bezetting’ waarnaar de titel verwijst, betreft de aloude kwaal der jaloezie: het in beslag genomen worden door obsessieve gedachten aan een medeminnares en het ondergaan van die obsessie als de gewelddadige inval van een bezettende macht.
Vrouw maakt het uit maar wordt jaloers op het nieuwe liefje van haar ex. En omdat die ex zijn nieuwe liefje angstvallig voor haar afschermt, is het achterhalen van haar identiteit een monomane, dwangmatige bezigheid, een kanalisering van verlatenheid en razernij, een aanleiding voor moordzuchtige fantasieën.
Ernaux’ literaire program is het ontleden van sociale mechanismen langs de weg van het zelfonderzoek, in een sobere, zakelijk-registrerende stijl. In het verleden gaf ze indringende schetsen van de arbeidersfamilie waarin ze opgroeide en suggestieve notities over haar leven in een Parijse voorstad; ook haar bewogen liefdesleven nam ze zo eerder onder de loep (bijvoorbeeld in Une passion simple, vertaald als Alleen maar hartstocht).
L’Occupation past in dit stramien en kan, met een beetje goede wil, worden beschouwd als een ontwapenende inventarisatie van de gemeenplaatsen die zich opdringen zodra iemand aan minnenijd ten prooi valt. Maar ook de beperkingen van Ernaux’ methode treden aan het licht. Onder het motto van een queeste naar de waarheid komt de auteur op de proppen met observaties die soms treffend zijn (de tergende vermenging van ondergoed in de wasmand van de rivale) maar vaak ook tenenkrommend naïef en voorspelbaar (‘Toen het dag werd was de omvang van de pijn oneindig.’).
De vermoeiende strijd van twee wijfjes om een mannetje biedt in de beschijving van Ernaux geen plaats voor relativering en voor het besef dat jaloezie ook op zelfgenoegzaam conformisme of gekrenkte eigenliefde zou kunnen berusten, of, zoals hier, een verkapte uiting is van achterstallig liefdesverdriet.
Annie – want ikfiguur en auteur zijn één – legt bovendien in het opsporen van Die Ander niet erg veel vindingrijkheid aan de dag. ‘Combineren en deduceren!’, ben je al lezende geneigd haar toe te roepen. Soms rijst zelfs de vraag of die ikfiguur haar jaloezie niet koestert als een literaire emotie, als de welkome dramatisering van een tamelijk banaal gegeven – een relatie die afloopt.
Schaamteloosheid kan gênant zijn. L’occupation is een veredelde biecht waar niemand die jaloezie heeft meegemaakt wijzer van wordt, ook de auteur niet, zo lijkt het. Ernaux’ praatgroepproza zal vast op herkenning kunnen rekenen, het ambieert nadrukkelijk een ‘exemplarische functie’. Maar uit L’Occupation blijkt vooral hoe pathetisch je bent als je je vastbijt in naijver en een claim legt op de seksuele gunsten van een ander – speciaal van je ex.
- Annie Ernaux, L’Occupation, Gallimard, 2002.
[de Volkskrant, 3 mei 2002, © Rokus Hofstede]