Voor wie het nog niet wist: er is iets vreemds aan de hand met de literatuur. Elk jaar verschijnen er meer boeken, het aanbod is groter en gevarieerder dan ooit, en toch speelt literatuur inmiddels een vrij marginale rol in het publieke debat, na eeuwen van hoog maatschappelijk aanzien. Rara, hoe kan dat.
William Marx, literatuurwetenschapper te Orléans, weet het antwoord. ‘De dood van de literatuur belet niet dat er literatuur wordt bedreven,’ zegt hij in Het afscheid van de literatuur, het boek waarmee hij literair Frankrijk op stelten zette, en dat nu in vertaling is verschenen. Zijn stelling doet een beetje denken aan die van een cultuurpessimist als Milan Kundera (‘de geschiedenis van de kunst is vergankelijk, het gebabbel van de kunst is eeuwig’), met als belangrijk verschil dat Marx geen waardeoordeel velt: hij analyseert de door hem geconstateerde teloorgang in alle objectiviteit, zonder heimwee naar de niet eens zo lang vervlogen tijd dat literatuur een schier onaantastbare status genoot.
Zo’n heimwee zou trouwens ook strijdig zijn met zijn eigen analyse, want juist haar haast goddelijke status werd de literatuur volgens hem fataal. Marx typeert die ontwikkeling als een fraaie drietrapsraket: een fase van expansie, een fase van verzelfstandiging en een fase van ontwaarding. Het toegenomen maatschappelijk aanzien van de literatuur aan het eind van de 18de eeuw maakte haar halverwege de 19de eeuw arrogant, ze begon de maatschappij te minachten en ging zichzelf als absoluut doel zien, maar verloor daardoor aan het begin van de 20ste eeuw haar maatschappelijk aanzien weer. In de expansie lag de ontwaarding al besloten: ‘Er was geen keuze mogelijk tussen de vernietiging en de bloei: zij waren de twee keerzijden van één enkele werkelijkheid,’ zegt Marx, de liefhebber van paradoxen.
Zijn these is even eenvoudig als prikkelend, en het moet gezegd, hij komt goed beslagen ten ijs. De triomfantelijke intocht van Voltaire in Parijs op 30 maart 1778, de zedenprocessen tegen Flaubert en Baudelaire in het sleuteljaar 1857, het plotselinge zwijgen van het wonderkind Rimbaud, de radicale breuk van de surrealisten met de literaire traditie: alles valt op zijn plaats in het drieledige schema. De nadruk ligt logischerwijs op Frankrijk, maar ook uit de Engelse en Duitse literatuur put Marx een aantal treffende voorbeelden, die zijn betoog ruimschoots uittillen boven het beperkte nationale niveau. Het afscheid van de literatuur is typisch zo’n boek dat iets lijkt te vertellen wat je allang wist, ook al weet je het in werkelijkheid pas sinds vijf minuten.
Waarmee overigens niet gezegd is dat er niets op Marx’ analyse af te dingen valt. Zelf geeft hij in de inleiding van zijn boek al aan dat er niet zoiets bestaat als een tijdloze essentie van het verschijnsel literatuur: wat wij nu onder de term verstaan is iets heel anders dan wat men er in de tijd van Voltaire onder verstond, en in feite is er naast de beschreven ontwikkeling dus nog een andere variabele in het spel, die noodzakelijkerwijs buiten beeld blijft. Waar Marx minder woorden aan vuilmaakt, is dat het begrip literatuur ook plaatsgebonden is. In de rijke Chinese traditie is van genoemde ontwikkeling bijvoorbeeld geen sprake, of pas vanaf het moment dat men het Westen begon na te bootsen, en dichter bij huis heeft ook de Centraal-Europese traditie zich heel anders ontwikkeld dan de West-Europese.
Een groter bezwaar tegen Marx’ these is dat hij van ‘literatuur’ spreekt zonder rekening te houden met de hiërarchie van de literaire genres. Voltaire maakte zijn glorieuze rentree in Parijs niet als romancier maar als tragediedichter, en dat is geen toeval: de hoge status die de maatschappij de literatuur toekende, en die haar uiteindelijk noodlottig werd, gold alleen voor de poëzie (waaronder lange tijd ook het toneel viel), niet voor de roman. Bijna twee eeuwen later sprak de filosoof Adorno de banvloek uit over alle poëzie na Auschwitz – voor Günter Grass de reden om voor de roman te kiezen, zoals Marx in een mooie analyse vermeldt, zonder zich evenwel af te vragen waarom de banvloek niet ook voor de roman gold.
De reden daarvoor is eenvoudig: dankzij het hoge aanzien dat de poëzie van oudsher had, kon de Europese roman sinds zijn oorsprong bij Cervantes en Rabelais vrijwel altijd de rol van literaire vrijbuiter spelen, waardoor hij grotendeels gespaard bleef voor het proces van expansie, verzelfstandiging en ontwaarding. Dat nu juist de roman tegenwoordig het beeld van de literatuur bepaalt, zonder beladen te zijn met de verheven status die de poëzie voorheen bekleedde, is dus niet verbazingwekkend. Ook de recente roep om meer maatschappelijke betrokkenheid van de roman is dat niet, want in tegenstelling tot de poëzie heeft de roman de band met de wereld ook in zijn extreemste experimenten nooit helemaal doorgesneden.
Toch ontsnapt ook de roman ondanks zijn grote kwantitatieve bloei niet aan de crisis van de literatuur, om redenen die inmiddels algemeen bekend zijn: de opkomst van de beeldcultuur, de opkomst van de popcultuur, het wegvallen van het onderscheid tussen hoge en lage kunst. Niet ten onrechte werpt Marx aan het begin van zijn boek droogjes op dat nieuw creatief talent zich tegenwoordig waarschijnlijk eerder op andere disciplines toelegt, met een algemeen kwaliteitsverlies van de literatuur tot gevolg. Hier raakt zijn analyse heel even de pessimistische these van Kundera, die bij de huidige lichting schrijvers de eigenzinnigheid en individuele zeggingskracht van de grote modernisten mist.
Hoe moet het nu verder? Marx zelf vindt dat het weinig zin heeft om literatuur als een zelfstandige maar krachteloze categorie te blijven benaderen met de maatstaven van weleer, zoals in het Franse onderwijssysteem nog altijd gebeurt. Meer heil ziet hij in de Amerikaanse benadering, die de literatuur opneemt in een groter geheel van cultuuruitingen en haar elke autonomie ontzegt: in het beste geval ontstaat er zo een nieuwe kunstvorm, ‘cultuur’ genaamd, die de maatschappelijke rol van de vroegere literatuur weer kan opeisen.
Zou de roman, de kunstvorm die alles in zich op kan nemen, zich zo makkelijk gewonnen geven?
- William Marx, Het afscheid van de literatuur, vertaling Katelijne de Vuyst. Querido, 2008.
[de Volkskrant, 16 mei 2008, © Martin de Haan]