Misschien al ter hoogte van Gronau of Emsdetter is Shoo Shoo Baby zonder voorafgaande kennisgeving het bosje van de 88 mm-granaten binnen gegaan. De nijvere gnomen die zich schuilhouden in de bodemloze diepte hebben de juiste ligging berekend, de lange buis van hun geschut gericht op de fonkelende diadeem die daar boven de golvende haardos tooit, op het pedaal geduwd en geteld. Een tiental seconden hebben de vier vuurbollen nodig om de hoogvlakten te bereiken waar de moderne oorlog wordt gevoerd. De bemanning heeft de flikkering van het afvuren niet gezien. Het blijft verhuld in de schetsmatige ruimte, voor de verre, haast onverschillige blik waarmee jongemannen kijken naar de aarde, zijn slavenarbeid, zijn bespottelijke zorgen, zijn schamele hoop. Onverschrokken ijlt Shoo Shoo Baby voorwaarts en spint haar witzijden weg, terwijl de vier blinde woestelingen haar op hun onzichtbare rails tegemoet glijden. Tweehonderd meter verderop en iets hoger ontdekt de bakboordschutter van Butcher Shop, die van kosmische eenheid droomde of ergens anders had willen zijn, vroeger of later, eerder later, de vier midden in de hemel oprijzende bomen met hun zwarte kruin, hun zwarte stam, hun evenzeer zwarte wortels. Hij denkt dat Shoo Shoo Baby van de weg is geraakt, plankgas het bos in. Andere, niet minder vlugge en verwarde gedachten spoken door zijn brein, dat verschrompeld is door de kou en het afmattende motorgebulder, voordat hij beseft wat er gebeurt. Maar iemand heeft al door de intercom gezegd, geschreeuwd dat Shoo Shoo beet heeft. Het getroffen Fort is uit het bosje tevoorschijn gekomen. Het raakt uit evenwicht, helt over, stijgt nog drie, vier verdiepingen hoger, vat vlam en bevalt van een aanzwellende vuurbol, waar het door wordt verslonden. Dan verdwijnt het uit het blikveld van de schutter, die niet langer droomt. Hij denkt aan de bemanning van Shoo Shoo Baby, aan de navigator, die hij vrij goed kende, aan de copiloot, met wie hij de vorige avond nog heeft gepraat. Alleen de staartschutter en de man in de bolkoepel onderaan wonen het einde van het drama bij. Ze zien het Fort in zijn vlammenjurk een vrille inzetten, een aileron verliezen, vleugelpanelen, een groot ruimluik, brokstukken waartussen ze een menselijke gedaante zoeken die eventueel had kunnen springen. Maar het personeel, voor zover het niet door rondvliegende granaatscherven is geraakt, wordt door de centrifugale kracht tegen de wanden van de cabine gedrukt. Terwijl het neerwaarts spiraalt naar Rijnlandse bodem, verwijdert het ontredderde vliegtuig zich uit de formatie, vervaagt het in de blauwdruk waarbinnen de wereld wordt gereduceerd tot zijn laatste elementen, water, aarde en hemel, vuur. Niemand heeft het toestel geëvacueerd. Ze zwijgen. Door de intercom trekt alleen elektrisch gespetter. Toen in de herfst van 1943 het 8ste luchtleger naar Schweinfurt vloog, waar kogellagers werden vervaardigd, en vervolgens naar Augsburg, tot boven de Messerschmittfabrieken, verklaarde een piloot die had kunnen ontkomen dat hij geen navigator nodig had gehad. Zowel op de heen- als op de terugreis was de route bebakend geweest door de opflakkerende brandstapels van neergehaalde vliegtuigen. […]
[Pierre Bergounioux, B-17 G, (Fr. B-17 G, Argol 2001), vertaling Rokus Hofstede, Perlouses 20, Voetnoot 2010.]