web analytics

Schrijf je fictie, verzin dan ook echt iets – interview met Laurent Binet

Hoe schrijft de schrijver? Laurent Binet keert de geschiedenis om in Beschavingen: ‘Ik vind het absurd om realistische romans te willen schrijven, dan zijn documentaires over maatschappelijke onderwerpen veel interessanter.’ 

Foto © Martin de Haan

Het waait en regent in Parijs, en Laurent Binet doet niet open. Is hij de afspraak vergeten, die we al een paar weken geleden hebben gemaakt? Gelukkig heb ik zijn telefoonnummer en blijkt het een misverstand: hij zit op me te wachten in een café twee huizenblokken verderop, aan de kade van het Canal de l’Ourcq. Hij komt er duidelijk vaker, het is zelfs min of meer zijn stamcafé. Binet is een spraakwaterval, voor ik het weet zijn we verwikkeld in een geanimeerd gesprek over verkoopcijfers (in Nederland verkoopt hij haast beter dan in Frankrijk), omgang met vertalers (van sommigen hoort hij nooit iets) en zodoende over een schrijver die ik zelf vertaal: Milan Kundera, die onder vertalers bekendstaat als de meest bemoeizuchtige schrijver ooit. Via de Tsjech Kundera is de stap naar Binets eigen werk snel gemaakt.

In uw historische roman HhhH, over de aanslag op nazi-kopstuk Heidrich in Praag, zien we een romanschrijver aan het werk die net als Kundera heel nadrukkelijk aanwezig is, en die nogal allergisch lijkt voor alles wat naar verdichting neigt. Dat is in Beschavingen wel anders.

‘In tegenstelling tot veel van mijn collega’s vind ik fictie niet beter dan de werkelijkheid, eerder het tegendeel: bij gelijkwaardige verhalen is een waargebeurd verhaal altijd krachtiger. Ik vind het dus absurd om realistische romans te willen schrijven, dan zijn documentaires over maatschappelijke onderwerpen veel interessanter. Denk aan #MeToo, het migratieprobleem: ware getuigenissen maken veel meer indruk dan verzonnen getuigenissen in een roman. Dus als ik me aan fictie waag, moet er een forse meerwaarde zijn. Die heb je in Beschavingen vanzelf door de uchronie, de alternatieve geschiedenis: ik verzin niet zomaar wat details binnen een bekende werkelijkheid, maar zet de werkelijkheid volledig op zijn kop. Of het resultaat geslaagd is, is natuurlijk een heel andere vraag, maar in elk geval is de meerwaarde meteen duidelijk.’

Wanneer had u het idee voor dit boek?

‘Dat was vlak voordat het vorige uitkwam. Ik heb er vier jaar over gedaan. Schrijven is voor mij een volstrekt impulsief proces, ik lees eerst heel veel rond het thema, de informatie stapelt zich op en vanaf een bepaald moment begin ik dan te schrijven. Ik ben inmiddels financieel onafhankelijk en hoef dus niet elk jaar een boek uit te brengen, dat is erg fijn. Ik heb momenteel nog geen idee voor een volgend boek, maar dat komt wel weer.’

Schrijft u lineair, in de volgorde van de hoofdstukken?

‘Bij HhhH schreef ik alles echt kris-kras door elkaar, dat zie je ook aan de opbouw van het boek. Bij Beschavingen heb ik de chronologie gevolgd, dat moest ook wel: toen ik Spanje belandde ging ik me documenteren over Karel V, Cortés en zo, dat eiste al mijn aandacht op, dus ik kon niet tegelijkertijd schrijven over wat er verderop in Duitsland of in Algiers zou gaan gebeuren. En toen het verhaal zich naar Duitsland verplaatste, ging ik alles lezen wat er te lezen viel over het protestantisme en de boerenoorlogen. Dus ik vorderde per geografisch blok, ik volgde de omzwervingen van mijn personages. Voor mijn meelezers, mijn vader vooral, werd het op die manier een feuilleton.’

Is de eerste zin die u schreef ook de eerste zin van het boek gebleven?

‘Nee, ik ben begonnen met de anekdote over de neerstortende adelaar aan het begin van het lange derde boekdeel. Dat is een waargebeurd verhaal, opgetekend door Garcilaso de la Vega, de halfbloed-Inca (kleinzoon van de beroemde dichter Garcilaso de la Vega) die het standaardwerk over de Inca’s heeft geschreven. In zijn relaas zien de Inca’s er een ongunstig voorteken in. Ik vertel dezelfde scène, maar bij mij zien ze er een gunstig voorteken in. Zo werd de tegengeschiedenis dus in gang gezet. Dat eerste hoofdstuk heb ik echt geschreven met die kroniek als voorbeeld, maar dan in de plechtige, majestueuze stijl van de Flaubert van Salammbô – waarbij ik waarschijnlijk ook ben beïnvloed door de stijl van een hedendaagse schrijver die ik bewonder, Eric Vuillard.’

De toon van dat lange derde boekdeel verandert geleidelijk, komt er een andere verteller aan het woord?

Hij trekt een wat zuinig gezicht en moet dan lachen.

‘Grappig, u bent de eerste die dat opmerkt, maar het klopt inderdaad. Hoewel het wel dezelfde verteller moet zijn. Ik wilde niet dat hij een scherpomlijnde identiteit kreeg, de lezer is koning hè. Maar voor mij is het duidelijk iemand uit de omgeving van Inca-vorst Atawalpa. In het begin had ik de statige toon van Salammbô nodig, later wordt het politieker en zocht ik naar een andere toon, à la Machiavelli. Op andere momenten lijkt het misschien meer op Erasmus of Montaigne.’

‘Ik was me daar tijdens het schrijven bewust van. Het is misschien inconsequent, maar je kunt ook denken dat de verteller tijdens zijn reis dingen meemaakt waardoor hij verandert, er kan een cultureel aanpassingsproces plaatsvinden. Bovendien is het boek noodzakelijkerwijs een vertaling, want de verteller kan niet in het Frans hebben geschreven. Welke taal dan wel? Niet in het Quechua, want dat kende geen schrift. Waarschijnlijk dus in het Spaans, net als de kroniek van Garcilaso de la Vega. De eenentwintigste-eeuwse auteur is wel te bespeuren in de onderhuidse ironie, die onvermijdelijk is en die ik ook niet heb proberen te verhullen. Dus er zijn steeds verschillende lagen die over elkaar heen schuiven, het is ‘op de manier van’, maar met mijn stem. Terwijl in mijn andere boeken echt de schrijver aan het woord is als er ‘ik’ staat.’

Dat is inderdaad een kunst die hij van Kundera heeft afgekeken: de schrijver wordt haast een personage in zijn eigen boek. Binet, zelf voormalig literatuurdocent, lijkt daarbij niet zo zwaar te tillen aan het fundamentele onderscheid tussen schrijver (buiten het boek) en verteller (in het boek).

Sowieso is de verteller van Beschavingen niet neutraal, dat voegt ook een laag ironie toe.

‘Ja, precies, de verteller staat aan de kant van Atawalpa. Dus hij stelt de zaken gunstig voor. Als Atawalpa in Toledo een enorm bloedbad aanricht choqueert dat hem niet, en alle hervormingen die de Inca-vorst in gang zet worden heel positief beschreven – maar u hebt gelijk, dat is omdat de verteller uit de omgeving van Atawalpa komt. Het is niet mijn eigen mening als schrijver.’

Geeft u met uw alternatieve geschiedenis niet ook een impliciete kritiek op ons eurocentristische wereldbeeld?

‘Ik weet niet of het een kritiek is. Het is in elk geval een verandering van referentiepunt, een andere blik. Je bekijkt alles ineens van buitenaf, de folklore van religie bijvoorbeeld. Het ging me er niet om te zeggen dat de religie van de Zon beter of slechter is, eerder dat elke religie van buitenaf gezien een beetje belachelijk wordt. Ik geloof niet dat volkeren wezenlijk van elkaar verschillen, je hebt antropologische constanten.’

‘Dit gezegd zijnde, ik voel wel sympathie voor mijn hoofdpersoon, Atawalpa, hoewel dat niet eens nodig is: ik had geen sympathie voor Heidrich. Maar laten we zeggen dat ik sympathie heb voor de historische verliezer, dat is iets typisch Frans denk ik. Voor mij is Sevilla 1982, toen Frankrijk met Michel Platini in de halve finale van het WK voetbal na strafschoppen van Duitsland verloor, de oerervaring van mijn relatie tot de wereld.’ Hij begint een lange uitweiding over die archetypische nederlaag, in Frankrijk kortweg aangeduid als ‘Sevilla 82’, om pas minuten later te besluiten: ‘Dus zoals het een goede Fransman betaamt voelde ik sympathie voor de Inca’s en wilde ik hun de mogelijkheid van een revanche bieden. Maar ik wilde ze niet neerzetten als beter dan de Europeanen, ik denk ook niet dat ze dat waren.’

U gelooft niet in de mythe van de goede wilde.

‘De Inca’s, en de Azteken nog meer, waren bijzonder imperialistisch, je weet niet hoever ze hadden kunnen komen als ze ten opzichte van de Spanjaarden niet toevallig een paar handicaps hadden gehad: ze hadden geen paarden en geen ijzer en waren nog niet immuun voor de ziektekiemen die de Europeanen met zich meedroegen dankzij hun intensieve veeteelt, zoals Jared Diamond betoogt in Zwaarden, paarden en ziektekiemen. Als de Inca’s koeien hadden gehad en wij alleen lama’s, zouden wij van de aardbol zijn geveegd.’

‘In mijn boek hef ik die handicaps op, en dan ontstaat er voor mij als schrijver een soort spelsituatie. Hoe pak je zoiets aan? Ik kroop in de huid van de Inca’s en stelde me voor hoe het zou zijn om aan land te gaan in het zestiende-eeuwse Portugal, dus eigenlijk als een Marsmannetje dat de aarde betreedt. Dan heb je Karel V tegenover je, Frans I in het noorden. Je hebt sultan Süleyman die zich roert in het oosten, je hebt de boeren in Duitsland, Luther, de godsdienstoorlogen. Hoe moet je daar als schrijver profijt uit trekken als je de Inca’s in Europa net zoiets wilt laten doen als de conquistadores in Amerika hebben gedaan? Ik had in het begin geen antwoord op die vraag, ik vroeg me af of het mogelijk was en wist tegelijk dat het mogelijk moest zijn, juist omdat Cortés en Pizarro het in Amerika hadden gedaan. Dus het was echt alsof ik een spel ging spelen.’

Foto © Martin de Haan

U hebt waarschijnlijk erg veel onderzoek moeten doen.

‘Ja, ik denk dat ik zo’n 150 boeken heb gelezen, 40.000 bladzijden om een boek van 400 bladzijden te schrijven. Mijn onderwerp had geostrategische, geopolitieke, ideologische en economische componenten, dus ik moest me in al die domeinen verdiepen. Ik heb prachtige dingen ontdekt, ik was absoluut geen kenner van de zestiende eeuw. Ik wist wel van de godsdienstoorlogen, maar besefte bijvoorbeeld niet dat dit echt een scharniermoment in de geschiedenis van het kapitalisme was: je hebt een bankier, Fugger, die gewoon gaat beslissen wie er keizer wordt! We vragen ons altijd af hoe je zoiets moet vergelijken met het heden, nou, wij Fransen hebben maar meteen de bankier als president gekozen, haha!’

Binet moet weinig hebben van Macron en stemde in 2017 bij de eerste ronde van de presidentsverkiezingen voor de radicaal-linkse Mélanchon. Vrienden van hem dachten dan ook even dat hij in Beschavingen een grapje uithaalde door Luthers assistent de naam Melanchthon te geven, maar zo heette de man echt (getuige ook het Rotterdamse metrostation).

In het laatste boekdeel zijn we getuige van een ontmoeting tussen drie historische grootheden: Montaigne, Cervantes en El Greco. Dat klinkt haast te ludiek om waar te zijn.

‘Ik wilde een kleine sprong vooruit in de tijd maken om te kunnen vaststellen wat Atawalpa allemaal voor elkaar had gekregen. Hij heeft ongeveer hetzelfde voor elkaar gekregen als Karel V, niet niks dus, maar de geschiedenis houdt nooit op en ik wilde laten zien dat Europa 25 jaar later nog altijd volop in beweging was. De slag bij Lepanto op 7 oktober 1751 leek me daarvoor een mooie centrale gebeurtenis om te herschrijven, en wie Lepanto zegt, zegt uiteraard Cervantes, die daar zijn linkerarm verloor. Toen kreeg ik zin om Cervantes de Atlantische Oceaan te laten oversteken, en zo ging dat de hele tijd, je trekt de draad steeds verder door. De Atlantische Oceaan oversteken, dat kon bijvoorbeeld vanuit Lissabon, of Cadiz, of Bordeaux – aha, Bordeaux, daar was Montaigne in die tijd burgemeester, dus dat was een buitenkans. Atawalpa grijpt net als de conquistadores, Cortés en Pizarro, de kansen die zich voordoen, maar dat doet de romancier ook.’

We kennen Montaigne als de schrijver van het redelijke, gematigde geluid, het tegendeel van de religieuze fanaticus. Heeft hij in het boek uiteindelijk het laatste woord?

‘Ik houd natuurlijk van Montaigne, en het klopt dat ik persoonlijk altijd wantrouwen koester tegen religieuze standpunten, maar in de slotconfiguratie is hij een soort collaborateur, terwijl de fanatieke jezuïet El Greco juist de strijd met de Inca-bezetter aangaat. De laatste van de drie, Cervantes, beziet het allemaal van een afstandje, hij is een wat dromerige getuige die heen en weer wordt geslingerd door al die gebeurtenissen. Wanneer Montaigne het fanatisme bekritiseert sta ik aan zijn kant, maar hij is niet mijn spreekbuis – ik ben eerder de zijne, want ik laat hem zelf aan het woord met citaten uit de Essais. Het probleem met Montaigne is alleen dat hij persoonlijke belangen altijd voor het algemeen welzijn laat gaan, daar kwam hij ook openlijk voor uit: toen hij burgemeester van Bordeaux was en de pest uitbrak, was zijn eerste besluit om de stad uit te vluchten, hij was niet echt een voorbeeldige scheepskapitein! Dus nee, ook Montaigne heeft niet het laatste woord.’

Hoe is uw boek in Frankrijk ontvangen?

‘Over het algemeen zijn de kritieken heel positief, maar er zijn een paar mensen die me verwijten dat ik een verkapte vorm van eurocentrisme bedrijf. Dat ik het eigenlijk alleen over Europa heb en dat mijn Inca’s zich gedragen als Europeanen.’ Fel: ‘Het lijkt alsof die mensen liever een soort hippie-achtige Indianen hadden gewild in plaats van de veroveraars die ik beschrijf – en veroveraars, dat waren ze ook echt, de Inca’s en vooral de Azteken: ik weet zeker dat ze hun kans zouden hebben gegrepen als die zich had voorgedaan. Ik erger me dood aan dat soort verwijten, de mensen werpen mij in feite hun eigen onwetendheid voor de voeten en betichten me van allerlei anachronismen die in werkelijkheid gewoon historische feiten zijn. Maar goed, ik begrijp natuurlijk dat het spel zo wordt gespeeld en dat het eind volledig zoek zou zijn als ik mijn critici van repliek zou willen dienen.’

Laatste vraag: vanwaar die onvertaalbare z in de Franse titel, Civilizations? Is dat een verwijzing naar de Amerikaanse spelling van het woord civilisation?

‘Er is een serie videogames die zo heet, ik wilde met die naam het strategische spelaspect benadrukken. Maar je kunt er ook de z van de zombie-subcultuur in lezen. Er bestaat een heel goede strip die net zo’n soort verhaal vertelt, maar dan met zombie-Inca’s, daar stuitte ik tijdens het schrijven op. De intellectuelen onder ons zullen in die z trouwens meteen een verwijzing naar S/Z van Roland Barthes zien. En daarmee zijn we dan weer terug bij het onderwerp van mijn vorige roman.’

Dit stuk is oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 29 februari 2020. © Martin de Haan

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.