web analytics

Gordiaanse knoop

M.C. Escher, 'Waterval'Als Marcel Proust ergens om bekendstaat, is het wel om zijn lange, meanderende zinnen. Het vertalen van dat soort zinnen is vaak geen sinecure, met name om twee redenen:

  • Het Nederlands maakt zeer spaarzaam gebruik van tegenwoordige deelwoorden, terwijl het Frans er (net als het Engels) in grossiert. Deelwoordconstructies zijn in het Frans een ideale manier om extra informatie in de zin te hangen zonder dat hij kapseist: de hoofdzin blijft helder, en het logische of temporele verband kan impliciet worden gelaten. In het Nederlands is dat vrijwel onmogelijk, dus de vertaler moet voortdurend zoeken naar creatieve oplossingen.
  • In het Frans staat de persoonsvorm in principe vooraan in de zin, in het Nederlands vaak verder naar achteren.
> Lees verder

Imagine No Fiction

Soms blijkt verbeelding de kortste weg naar de werkelijkheid. Is dat niet de kunst? Even better than the real thing?

Op woensdag 8 februari gaan onder de titel ‘Imagine No Fiction’ in de Vooruit in Gent moderatoren Tom Van Imschoot & Isolde Vanhee in gesprek over de werkelijkheid van de verbeelding, met kunstschilder David Claerbout, cineast Gust Van den Berghe (‘En Waar de Sterre Bleef Stille Staan’ en ‘Blue Bird’), kunstenares Wendy Morris en essayist/vertaler Rokus Hofstede. Zie ook hier.

In Rekto:Verso neemt Van Imschoot een voorschot op de discussie met een prikkelend stuk over collectieve fascinatie, waarin hij onder meer ingaat op de fascinatie die Pierre Michon weet te suggereren voor het wereldberoemde schilderij De Elf.… > Lees verder

De bel en de klepel

Voor Hof en Haan staat het jaar 2012 in het teken van Marcel Proust, van wie we Du côté de chez Swann vertalen voor de Perpetuareeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het is een tamelijk gewaagde onderneming, want er bestaan al twee andere vertalingen van dit deel van de Recherche, waarvan de recentste (door Thérèse Cornips) nog maar kort geleden is verschenen, in 2009. Over de redenen van onze hervertaling hebben we ons elders al uitgelaten. Op dit blog zullen we vanaf nu regelmatig schrijven over het concrete vertaalproces – waarbij ook de bestaande vertalingen (inclusief de twee Engelse en drie Duitse) uiteraard ter sprake zullen komen.… > Lees verder

Hij zei dat hij het deed

In de laatste aflevering van dit reeksje rond Michons De Elf gaat het over de nacht van 15 nivôse in het jaar II, oftewel over 5 januari 1794, omstreeks het driekoningenfeest. Schilder Corentin wordt in het holst van die vriesnacht door drie sansculotten ontboden in de voormalige Saint-Nicolas-des-Champskerk, herdoopt tot Nicolas-kerk, want de revolutie heeft alle heiligen beroofd van hun titel.

Ze waren er. Ze klommen het lage bordes al op.
    De deuren stonden wijd open.
    In het portaal moesten ze uitwijken voor de klokken, de wanstaltige rammelaars van de hemelse Vader, die al waren neergehaald maar nog niet naar de smelterij gevoerd, die zwegen.

> Lees verder

De kop van Collot

Een van de meer obscure leden van het Comité de salut public die Michon in De Elf voor het voetlicht brengt is de acteur en auteur Jean-Marie Collot (1749-1796), ook wel Collot d’Herbois genoemd, ‘die de Herbois was zoals Corentin de la Marche was’, dus met ‘het adellijke nepvoorvoegsel dat toentertijd gangbaar was in de letteren’. Collot is een schaduwfiguur van de Franse Revolutie, wiens legende bezoedeld is door de infame rol die hij zou hebben gespeeld in het complot dat Robespierre ten val bracht. Die hypothese neemt Michon overigens voor zijn rekening, sterker nog: ook bij hem is Collot een spilfiguur in de samenzwering die de plot vormt van De Elf, en waarin het gelijknamige schilderij blijkt te fungeren als een ‘politieke joker’, strategisch inzetbaar bij zowel de mogelijke val als de eventuele alleenheerschappij van Robespierre.… > Lees verder

De stoel van Couthon

De techniek van de interne verwijzing, waarvan in dit reeksje blogposts over De Elf al eerder sprake was, komt veelvuldig voor in de passages waarin het schilderij zelf wordt beschreven. Zij het dat Michon niet beschrijft maar hooguit suggereert: de litanie van de namen van de elf afgebeelde ‘commissarissen’ (Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André), de terloopse verwijzingen naar veelzeggende details en accessoires (pluimen, schoenen), de evocaties van de rijke kleur- en lichteffecten op het doek, het zijn weerkerende motieven die de geloofwaardigheid van de tekst – en dus van het schilderij – kracht moeten bijzetten.… > Lees verder