web analytics

De stoel van Couthon

De techniek van de interne verwijzing, waarvan in dit reeksje blogposts over De Elf al eerder sprake was, komt veelvuldig voor in de passages waarin het schilderij zelf wordt beschreven. Zij het dat Michon niet beschrijft maar hooguit suggereert: de litanie van de namen van de elf afgebeelde ‘commissarissen’ (Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André), de terloopse verwijzingen naar veelzeggende details en accessoires (pluimen, schoenen), de evocaties van de rijke kleur- en lichteffecten op het doek, het zijn weerkerende motieven die de geloofwaardigheid van de tekst – en dus van het schilderij – kracht moeten bijzetten. Neem het ‘oplichtende geel’ van de stoel van Georges Couthon (1755-1794), net als veel leden van het Comité de salut public een jonge advocaat, afkomstig uit de Auvergne, die vanwege een gewrichtsziekte niet kon lopen en die als enige op Corentins schilderij zittend wordt afgebeeld:

Wat zie ik het zwarte kostuum van Couthon plotseling goed, op zijn stoel van zurig goud. Nee, geen goud maar zwavel, het goud is voor Saint-Just.

Couthon, het burgerkostuum en de nutteloze gespschoenen aan zijn verlamde voeten, in de zwavelgele stoel.

Midden in het oplichtende geel Couthon […]; op zijn citroenkleurige stoel in het Louvre, helemaal midden in het schilderij, op zijn citroengele, zwavelgele, zonnegele stoel van verlamde zegt hij nog eens bij zichzelf in tranen de zwarte ontknoping van zijn treurspel op, tussen blokken basalt.

Couthons stoel keert terug in de scène van de opdracht, waar opnieuw sprake is van een ‘zwavelgele zetel’. Historicus Jules Michelet meent in zijn beroemde exegese van De Elf dat Corentin die zetel uit de sacristie van de Nicholaskerk – waar de scène van de opdracht plaatsvindt – heeft getransponeerd naar zijn schilderij. Michon gaat hier in debat met Michelet, want volgens hem is het eerder andersom:

[Michelet] heeft de gele zetel gezien; hij zegt dat Corentin hem [in de sacristie] heeft opgevist; en ongetwijfeld ben ik het niet met Michelet eens, want ook ik, meneer, heb de gele zetel gezien, maar het was niet dezelfde, en ook niet op dezelfde plek, want elk werkelijk voorwerp bestaat meerdere keren, evenveel keer misschien als er individuen op aarde zijn. Ik heb de zetel van De Elf gezien en het was niet dezelfde als die van Michelet; ík heb hem gezien in het Carnavaletmuseum, waar hij op elke door God geschapen dag wordt tentoongesteld, uitgezonderd maandag en feestdagen want het is een gemeentemuseum, de zetel van onmacht en roem – de stoel van de lamme Couthon, opgetuigd als driewieler, met twee grote wielen aan weerszijden en een klein wieltje achteraan, zijn rolstoel zoals we tegenwoordig zeggen, zijn kruiwagen zoals ze na Thermidor spottend zeiden, de leunstoel die met het verstrijken van de tijd al zijn kleuren kwijt is of alleen nog de kleur van de tijd over heeft, maar waarvan het etiketje in het Carnavaletmuseum zegt dat hij geel was, omdat hij geel is op De Elf.

Het motief van de stoel van Couthon in De Elf kan een variant heten op Barthes’ ‘werkelijkheidseffect’: een concreet detail dat op zichzelf in het verhaal onbetekenend is fungeert als rechtstreekse representatie van ‘de werkelijkheid’ en ligt zo ten grondslag aan de ‘referentiële illusie’. Ga maar kijken in het Carnavaletmuseum, zegt Michon: heb je de stoel van Couthon gezien, dan is ook de tekst die die stoel ten tonele voert bewaarheid. Helaas vallen in de zalen van het Carnavaletmuseum gewijd aan de Franse Revolutie wel een haarlok van Robespierre en een musket van Saint-Just te bewonderen, maar geen stoel van Couthon – navraag leert dat die al meer dan tien jaar in het depot staat.

Pikant detail: oorspronkelijk behoorde Couthons archaïsche rolstoel toe aan de gravin van Artois, echtgenote van een van de kleinzonen van koning Lodewijk XV. De verlamde revolutionair (‘de vijanden van het vaderland moeten niet worden veroordeeld, zij moeten worden vernietigd’) behielp zich met de uit Versailles aangevoerde rolstoel van een aristocrate. Toen Couthon er op 9 thermidor van werd beschuldigd een ‘bloeddorstige tijger’ te zijn die ‘de troon van de afgevaardigden wil bestijgen’, riep hij uit, wijzend op zijn lamme benen: ‘En ik zou de troon willen bestijgen?’ Het mocht niet baten: een dag later werd hij samen met 21 anderen, onder wie Robespierre en Saint-Just, naar de guillotine op de Place de la Révolution (nu Place de la Concorde) gevoerd en onthoofd.

Print Friendly, PDF & Email