web analytics

Georges Simenon, Manesteek, nawoord

In de zomer van 1932 maakte Georges Simenon een reis van drie maanden door Afrika, van Egypte langs de evenaar in westelijke richting. Hij bracht onder meer vijf dagen door in Matadi, aan de monding van de Congo, waar zijn jongere broer Christian havenmeester was.

Nog datzelfde najaar verscheen, in de stijl van grote reporters als Albert Londres en Joseph Kessel, een zesdelige reportage in het geïllustreerde tijdschrift Voilà, getiteld ‘L’heure du nègre’, met als ondertitel: L’Afrique vous parle: elle vous dit merde. Simenons biografen hebben gesuggereerd dat de bijtende toon van die artikelenreeks mogelijk was ingegeven door broedernijd; alsof Georges zijn jongere broer, de lieveling van moeder Henriette, op zijn nummer wilde zetten door weer te geven hoe treurig diens leven in werkelijkheid was.… > Lees verder

Michel Leiris, “Kijk! Daar, de engel…”, nawoord

Het ‘seizoen in de woestijn’ dat schrijver, dichter en cultureel antropoloog Michel Leiris (1901-1990) tussen september 1939 en maart 1940 (oftewel tijdens de zogeheten ‘schemeroorlog’) als reserve-onderofficier van het Franse leger doorbracht in Revoil Béni-Ounif, vijfhonderd kilometer ten zuiden van de havenstad Oran, in Algerije, heeft niet veel sporen nagelaten in zijn Journal 1922-1989. Maar één pagina vulde Leiris gedurende die zes maanden met notities, en die notities gaan maar over één ding. Onder het kopje ‘Maart 1940’ schetst hij in een paar pennenstreken zijn ontmoeting met Khadija bent Maamar Chachour, geboren in Algiers, drieëntwintig jaar oud – dezelfde ontmoeting waaraan hij vijftien jaar later zestig dichtbedrukte pagina’s van zijn vierdelige autobiografische werk La Règle du jeu (1948-1976) zou wijden, om precies te zijn het laatste hoofdstuk van Fourbis, het in 1955 gepubliceerde tweede deel van die cyclus.… > Lees verder

C.-F. Ramuz, De grote angst in de bergen, nawoord van de vertaler

In onze contreien doet zijn naam naam eigenlijk alleen bij muziekliefhebbers een belletje rinkelen. Ramuz, was dat niet de librettist van Stravinsky? En inderdaad: in 1918 schreef Charles-Ferdinand Ramuz voor zijn beroemde vriend de tekst van het muzikale melodrama Histoire du soldat. ‘Entre Denges et Denezy / un soldat qui rentre au pays’, zo luiden daarvan de openingsregels. Ramuz situeerde zijn bewerking van een Russisch volkssprookje in een denkbeeldig kanton Vaud. ‘Op de straatweg van Sas naar Sluis / Een soldaat op weg naar zijn huis’, heet het in Martinus Nijhoffs veelgeprezen vertaling, Geschiedenis van de soldaat (1930), waarbij Nijhoff de handeling naar Zeeuws-Vlaanderen verplaatste.… > Lees verder

Charles Baudelaire, Mijn hart blootgelegd, nawoord

Je veux dater ma colère, ‘ik wil mijn woede dagtekenen’, schrijft Charles Baudelaire (1821 – 1867) onder aan een prozafragment waarin hij het einde van de wereld aankondigt. In het manuscript staat boven het omcirkelde woord colère het woord tristesse geschreven. De aarzeling is veelzeggend. Woede kan naar binnen slaan, verdriet kan worden uitgeschreeuwd – die in elkaar overlopende passies vormen de emotionele humus van de nagelaten notities die hier onder de verzameltitel Mijn hart blootgelegd zijn bijeengebracht. ‘Aantekeningen van een misantroop’ gold lange tijd als werktitel van dit boek, naar analogie van een schets uit 1863 die Baudelaire Lettres d’un atrabilaire, ‘Brieven van een zwartgallige’ had genoemd.… > Lees verder

Pierre Michon, De Elf, nawoord

Zoals alle verhalen van Pierre Michon is De Elf een mengeling van feit en verdichtsel, een bouwsel van fictie dat is opgetrokken op een uitputtend gedocumenteerde historische ondergrond. Het is geen ‘waargebeurd’ verhaal; het waargebeurde is er opgelost in en één geworden met het verzonnene, een alchemie waaraan De Elf een groot deel van zijn literaire kracht ontleent. Wie na lezing van het boek zo naïef is om aan een loketbeambte van het Louvre de weg te vragen naar De Elf, het beroemde schilderij van François-Élie Corentin, op de eerste verdieping van het Pavillon de Flore, moet niet verbaasd zijn als hij wordt afgescheept met een laatdunkend lachje en het antwoord: “Vous aussi?”… > Lees verder

Aan de andere kant van de muur: het Franstalige werk van Julio Cortázar

‘Lichtvoetig, kwispelend van plezier onder de groene verkeerslichten glijden Aronde, Ariane, Mercedes, Giulietta en Dauphine met een gesnor van voldane katten over de helverlichte laan […]’: Dauphine! Onze Dauphine; in de jaren 60 hadden we er verschillende, voordat mijn ouders overschakelden op Simca’s en Peugeots, want uit een vaag anti-Duits sentiment beperkten ze zich tot Franse automerken. De Dauphine had met zijn afgeronde motorkap en volmaakt cirkelvormige, kraalogige koplampen inderdaad iets katachtigs; ik wil graag geloven dat de motor snorde, en dat ik tijdens de ritjes die we ermee maakten kwispelend van plezier op de achterbank zat.

De geciteerde openingszin van ‘Weense wals in ’t Opern Café’ is een van de zeer weinige in de hier verzamelde microverhalen van Julio Cortázar (1914-1984) die hun scheppingsjaar, 1965, verraden.… > Lees verder