Met onfranse overmoed trekt de eerste dadaïst die België heeft voortgebracht het heilige huisje van de volzin omver. Pansaers doet wat maar weinig Franstalige dichters durven: morrelen aan de retorische welvoeglijkheid van de taal. Zijn poëtisch proza houdt het midden tussen coherent betoog en woordenbrij; het bestaat uit betekenisflarden, gemagnetiseerd door middel van ritme en klank.
Het mag ironisch lijken een verfranste Vlaming door een Hollander in het Nederlands te laten vertalen en dadaïstische plaquettes uit te geven in een tijd waarin het begrip avantgardisme problematisch is geworden. Maar zulke puristische overwegingen hoeven aan de poëzie geen afbreuk te doen. Pansaers is geen purist: het gaat hem om ontwrichting (van de zinsbouw), besmetting (van de woordenschat) en woekering (van de beelden).… > Lees verder