Ik geloof niet zo in schoonheden die zich beetje bij beetje openbaren, als je maar verbeelding genoeg hebt. Voor mij tellen alleen de verschijningen. Deze nu deed dadelijk mijn bloed bruisen van de meest gruwelijke gedachten. Als ik zeg dat het een stuk was, dan heb ik nog weinig gezegd. Ze was groot en blank, het was melk. Het was breed en rijk als in de hemel de hoeri’s, omvangrijk maar ingesnoerd, met een strakke taille; hebben dieren een blik die hun lichaam niet loochent, dan was het een dier; hebben koninginnen een eigen manier om op de zuil van een hals een hoofd te dragen dat vol maar puur, zachtmoedig maar noodlottig is, dan was zij de koningin.… > Lees verder
Bruno Latour, De Berlijnse sleutel, fragment
(…) Kortgeleden ontmoette ik in het Institut Pasteur een onderzoeker die me de hand schudde en zich aan me voorstelde met de woorden: ‘Hallo, ik ben de coördinator van biergistchromosoom nummer II.’ Laten we deze paradoxale zin niet meteen van tafel vegen. Laten we niet al direct het zich ‘ik’ noemende enkelvoudige individu, de Europese organisatie die Europese molecuulbiologen samenbrengt en, tot slot, de weldra bekende DNA-formule van het Saccharoymyces cerevisiae-molecuul uit elkaar trekken. Dat kan altijd later nog, als de soep is afgekoeld, als het onderzoek is afgerond. Voorlopig druk ik met warmte de hand van de fraaie hybride individu-organisatie-DNAformule.… > Lees verder
‘Heimwee naar de hel’: het beteugelde geweld van Cioran
‘Geboren zijn in een volk dat nooit van zich zal doen spreken is een verschrikkelijke vernedering, al valt er wel mee te leven.’ Deze op zijn minst halfhartige uitspraak deed de Franse schrijver en denker Emil Cioran in 1979, meer dan veertig jaar nadat hij zijn geboorteland Roemenië had verlaten. Zij onthult iets van de heftigheid van zijn lijden onder de vloek van zijn geboorte, onder de eeuwige ‘gekrenkte trots’ van het toebehoren aan een ‘kleine cultuur’ – een geboortevloek die hem er niet van weerhield zichzelf te omschrijven als een ‘man zonder lot, zonder biografie’, levend in ‘metafysische ballingschap’. Ziedaar een voor Cioran karakteristieke paradox – maar wat is er niet paradoxaal aan deze auteur, wiens leven, werk en stijl alle het stempel dragen van de uitersten die hij in zich verenigde?… > Lees verder
‘Je sentais la sacristie’: Pierre Michon et le Très-Haut
Dieu s’est absenté. La sécularisation progressant depuis des siècles, l’Église a perdu son ascendant quasi-naturel sur les hommes; selon la formule de Max Weber, le monde occidental s’est “désenchanté”. La plupart des hommes n’énoncent plus le sacré dans leurs paroles de tous les jours ; ce qui les dépasse, les terrifie ou les rassure, les inspire, ils ne l’attribuent plus à une divinité nommable.
C’est pourtant Lui que Pierre Michon convoque dans ses livres, depuis Vies minuscules (1984) jusqu’à La Grande Beune (1996), en passant par Maîtres et serviteurs (1990) et Rimbaud le fils (1991). Que ce soit à propos de la vie de paysans illettrés ou de celle de peintres et d’écrivains, Michon évoque ou en appelle à Dieu – sous des espèces très diverses.… > Lees verder
Georges Perec, Een man die slaapt, (fragment)
Rampen bestaan niet, ze zijn elders. Misschien was de allerkleinste catastrofe genoeg geweest om je te redden: je was alles kwijt geweest, je had iets te verdedigen gehad, je had woorden gevonden om te overtuigen, om te ontroeren. Maar je bent niet eens ziek. Je dagen noch je nachten zijn in gevaar. Je ogen zien, je hand trilt niet, je pols is regelmatig, je hart klopt. Als je lelijk was zou je lelijkheid misschien fascinerend zijn, maar je bent niet eens lelijk, je hebt geen bochel, je stottert niet, je hebt allebei je armen en benen nog en je loopt zelfs niet mank.… > Lees verder
Pierre Michon, Meesters en knechten (fragment)
Dat hij niet alle vrouwen kon krijgen had hem, in zijn jeugd, getroffen als een grof schandaal. Begrijp me goed – zelf kan hij niet meer worden gehoord. Het ging niet om het verleiden; hij had succes gehad, zoals elke man, bij die twee, zeven, dertig of honderd vrouwen die aan elke man zijn toebedeeld, afhankelijk van zijn gestalte en zijn gelaatstrekken, zijn esprit. Nee, wat hem razend maakte, op straat, in de coulissen en de winkeltjes, aan de tafel van allen die hem ontvingen, bij de vorsten en in de tuinen, overal kortom waar vrouwen verkeren, was dat hij niet naar willekeur over een van hen – echtgenote van een mecenas, jong meisje of oude lichtekooi – kon beschikken, haar met zijn vinger kon aanwijzen, waarop zij zou komen en meteen gewillig zou zijn, en hij, na haar ter plekke neergegooid ofwel naar elders meegevoerd te hebben, zijn lust meteen zou bevredigen.… > Lees verder